ECLI:NL:RVS:2003:AI1473

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301089/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • E.A. Alkema
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het organiseren van een incidentele festiviteit in het Floratheater

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van de burgemeester van Delft, waarbij aan de appellant, een verzoeker, op 21 maart 2001 werd verboden om een incidentele festiviteit te organiseren in het Floratheater op 31 maart 2001. Dit verbod werd bekendgemaakt op 15 maart 2001. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd op 13 november 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 2 januari 2003 het beroep van de verzoeker gegrond verklaard, het besluit van de burgemeester vernietigd en het bezwaar gegrond verklaard. De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 juli 2003 behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat en ambtenaren van de gemeente, en de verzoeker waren aanwezig. De appellant stelde dat het verbod tot het houden van de festiviteit niet onredelijk was en dat de rechtbank zich had moeten beperken tot een marginale toetsing van het besluit. De Afdeling oordeelde echter dat de rechtbank het besluit op juiste wijze had getoetst. Er was onvoldoende bewijs dat de festiviteit het woon- en leefklimaat zou beïnvloeden, ondanks de geluidsnormen die van toepassing waren.

De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 27 augustus 2003.

Uitspraak

200301089/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Delft,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 2 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2001 is appellant [verzoeker]) verboden om een incidentele festiviteit te organiseren die op 31 maart 2001 in het Floratheater zou plaatsvinden en waarvan is kennisgegeven op 15 maart 2001.
Bij besluit van 13 november 2001 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 januari 2003, verzonden op 8 januari 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van appellant van 21 maart 2001 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 april 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Schild, advocaat te Den Haag, en mr. M. Merkx en D. Toussaint, beiden ambtenaar van de gemeente en [verzoeker] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant is van mening dat zijn in bezwaar gehandhaafde verbod tot het houden van een incidentele festiviteit, gezien alle feiten en omstandigheden, niet onredelijk dan wel onbegrijpelijk was. Gezien de hem toekomende discretionaire bevoegdheid had de rechtbank zich, aldus appellant, in het onderhavige geval tot een marginale toetsing dienen te beperken.
2.2. Hetgeen appellant betoogt slaagt niet. Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het bestreden besluit op onjuiste wijze heeft getoetst. De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken, waaronder geluids- en politierapportages, terecht overwogen dat uit de constateringen en in het bijzonder de constatering dat live-muziek ten gehore gebracht werd niet, althans onvoldoende, gebleken is dat door de afwijking van de voor de inrichting geldende geluidsnormen het woon- en leefklimaat op ontoelaatbare wijze beïnvloed is geweest. Mede gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in het onderhavige geval niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het personeelsfeest waarop de kennisgeving van 15 maart 2001 betrekking had, de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze zou beïnvloeden. Hierbij acht de Afdeling nog van belang dat door appellant desgevraagd ter zitting is erkend dat hij destijds alvorens de ontheffing te weigeren heeft verzuimd, hetgeen thans bij verzoeken als hier aan de orde als vaste gedragslijn geldt, om te informeren naar de aard van de te organiseren festiviteit. Hetgeen appellant in hoger beroep overigens heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om de aangevallen uitspraak niet in stand te laten.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003
91-367.