ECLI:NL:RVS:2003:AI1482

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301312/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving tegen gebruik houten bebouwing voor kantoordoeleinden

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 8 november 2001 geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van een houten bebouwing achter een perceel in Nijmegen voor kantoordoeleinden. Dit besluit werd door een verzoeker aangevochten, waarna het college op 26 april 2002 het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaarde. De rechtbank te Arnhem heeft op 24 januari 2003 het beroep van de verzoeker gegrond verklaard, de beslissing van het college vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State op 3 maart 2003.

De Raad van State heeft de zaak op 5 augustus 2003 behandeld. De rechtbank had in haar uitspraak enkele overwegingen opgenomen die ten overvloede waren gegeven, en het college meende dat het aan deze overwegingen gebonden was bij het nemen van een nieuwe beslissing. De Raad van State oordeelde echter dat het college geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat de overwegingen van de rechtbank niet dragend waren voor het dictum van de uitspraak. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, tot een bedrag van € 644,00, dat door de gemeente Nijmegen aan de verzoeker moet worden betaald. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 augustus 2003.

Uitspraak

200301312/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 24 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2001 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van de houten bebouwing achter het perceel [locatie] te [plaats] voor kantoordoeleinden.
Bij besluit van 26 april 2002 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 28 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 april 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler en mr. P. Vellinga, ambtenaren van de gemeente, en [verzoeker], bijgestaan door mr. J.P. Klaassen, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen nader aangeduide overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft opgenomen onder de vermelding dat deze “voor dit geding ten overvloede (…) met het oog op de nieuwe beslissing die verweerder op het bezwaar van eiser dient te nemen” gegeven zijn.
2.2. De rechtbank heeft uitdrukkelijk aangegeven dat deze overwegingen ten overvloede zijn gegeven. Zij zijn derhalve niet dragend voor het dictum van de aangevallen uitspraak en het college is hier bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, anders dan het meent, niet aan gebonden. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het college geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
2.3. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoeker] te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Nijmegen te worden betaald aan [verzoeker].
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003
378.