ECLI:NL:RVS:2003:AI1482
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- J.H. Roelfsema
- Rechtspraak.nl
Weigering handhaving tegen gebruik houten bebouwing voor kantoordoeleinden
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen op 8 november 2001 geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik van een houten bebouwing achter een perceel in Nijmegen voor kantoordoeleinden. Dit besluit werd door een verzoeker aangevochten, waarna het college op 26 april 2002 het bezwaar van de verzoeker ongegrond verklaarde. De rechtbank te Arnhem heeft op 24 januari 2003 het beroep van de verzoeker gegrond verklaard, de beslissing van het college vernietigd en het college opgedragen om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State op 3 maart 2003.
De Raad van State heeft de zaak op 5 augustus 2003 behandeld. De rechtbank had in haar uitspraak enkele overwegingen opgenomen die ten overvloede waren gegeven, en het college meende dat het aan deze overwegingen gebonden was bij het nemen van een nieuwe beslissing. De Raad van State oordeelde echter dat het college geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat de overwegingen van de rechtbank niet dragend waren voor het dictum van de uitspraak. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad van State heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, tot een bedrag van € 644,00, dat door de gemeente Nijmegen aan de verzoeker moet worden betaald. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 augustus 2003.