ECLI:NL:RVS:2003:AI1739

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304885/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • L.J. Können
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van vergunning voor lozen van afvalwater en hemelwater door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat op 13 juni 2003 een besluit genomen waarbij een eerder verleende vergunning voor het lozen van afvalwater en hemelwater door verzoekster is ingetrokken. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 11 december 1991 en was gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De nieuwe vergunning, die onder voorwaarden werd verleend, betrof het lozen van afvalwater en hemelwater afkomstig van het mengvoederbedrijf van verzoekster, gelegen op een specifiek perceel. Dit besluit werd op 2 juli 2003 ter inzage gelegd. Verzoekster heeft op 24 juli 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 19 augustus 2003 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel verzoekster als de vertegenwoordigers van verweerder aanwezig. De Voorzitter heeft overwogen dat verzoekster geen bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, wat volgens de wet noodzakelijk is om ontvankelijk te zijn in het beroep. Hierdoor concludeerde de Voorzitter dat het beroep niet-ontvankelijk was en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd op 26 augustus 2003 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200304885/2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 juni 2003, kenmerk DLB 2003/9013, heeft verweerder de bij besluit van 11 december 1991, kenmerk 17605, krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan verzoekster verleende vergunning ingetrokken en heeft hij krachtens diezelfde wet een vergunning onder voorschriften verleend voor het op de Maas lozen van afvalwater en hemelwater afkomstig van het mengvoederbedrijf van verzoekster, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 2 juli 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.L. van Veghel-Velthoven en P.G.J.M. Meertens, beiden ambtenaar van Rijkswaterstaat, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, gelezen in samenhang met artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Verzoekster heeft geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de Voorzitter gebleken dat verweerder het ontwerp van het besluit aan verzoekster heeft verzonden. De enkele ontkenning van verzoekster dat zij het ontwerp van het besluit heeft ontvangen, kan naar het oordeel van de Voorzitter er niet toe leiden dat verzoekster redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. De Voorzitter gaat er daarom van uit dat de Afdeling het beroep op grond van artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer niet-ontvankelijk zal oordelen. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de Voorzitter dan ook niet toe.
2.3. De Voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Können
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2003.
301-414.