ECLI:NL:RVS:2003:AI1741

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304907/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor uitzaaien van oesters en mosselen in de Oosterschelde

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 augustus 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 20 mei 2003 door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is verleend. De vergunning betrof het uitzaaien van oesters en mosselen uit de productiegebieden Wexford Harbour en The Wash in de Oosterschelde, evenals het opvissen van de uitgezaaide schelpdieren. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, verzocht de Voorzitter van de Raad van State om de opschortende werking van de bezwaarschriften op te heffen, zodat zij in september 2003 kon beginnen met het uitzaaien van de schelpdieren.

De Voorzitter heeft het verzoek behandeld op een zitting op 15 augustus 2003, waar verzoekster werd vertegenwoordigd door haar directeur en een advocaat. De stichting Faunabescherming, die ook bezwaar had gemaakt, was eveneens vertegenwoordigd. De Voorzitter overwoog dat de werking van de vergunning opgeschort wordt totdat op het bezwaar is beslist, en dat verzoekster niet vóór oktober 2003 op een beslissing kon rekenen. Gezien het belang van verzoekster om tijdig te kunnen uitzaaien, werd het verzoek om de opschortende werking op te heffen toegewezen.

De Voorzitter concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat het beleid van de minister, dat het introduceren van exoten in de Oosterschelde zoveel mogelijk moet voorkomen, onjuist of onredelijk was. De minister had gesteld dat de gebieden van waaruit de schelpdieren afkomstig waren, ecologisch vergelijkbaar waren met de Oosterschelde, wat door de Voorzitter werd onderschreven. De Voorzitter wees het verzoek om de voorwaarde in de vergunning, die het uitzaaien van schelpdieren alleen toestond als deze een jaar in de productiegebieden hadden doorgebracht, af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De uitspraak leidde tot een gedeeltelijke toewijzing van het verzoek en een veroordeling van de Staat der Nederlanden in de proceskosten.

Uitspraak

200304907/1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003, kenmerk 03/1401/BB/MvdS, heeft verweerder aan verzoekster een vergunning op grond van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet verleend voor het uitzaaien van oesters en mosselen uit de productiegebieden Wexford Harbour en The Wash in de Oosterschelde alsmede voor het opvissen van de uitgezaaide schelpdieren.
Tegen dit besluit hebben verzoekster en de stichting Faunabescherming bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], directeur, en mr. M. van der Bent, advocaat te Middelburg, is verschenen. Namens verweerder is mr. M. Nagel, ambtenaar ten departemente, verschenen. Voorts is daar namens de stichting Faunabescherming N.D. van Swelm, gemachtigde, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet, voor zover hier van belang, wordt de werking van een besluit tot verlening van een vergunning voor het verrichten van handelingen in een staatsnatuurmonument opgeschort totdat op het bezwaar hiertegen is beslist.
Verzoekster heeft onbestreden gesteld dat verweerder niet vóór oktober 2003 op de bezwaarschriften zal beslissen. Gelet op het belang voor verzoekster om in september 2003 oesters en mosselen uit te zaaien in de Oosterschelde, verzoekt zij de Voorzitter de opschortende werking van de door haar en de stichting Faunabescherming ingediende bezwaarschriften op te heffen. Verder vraagt verzoekster het aan de vergunning verbonden voorschrift op pagina 7 onder 1 buiten toepassing te verklaren. Dit voorschrift houdt in dat het uitzaaien van oesters en mosselen uit de productiegebieden The Wash en Wexford Harbour alleen is toegestaan indien deze schelpdieren aantoonbaar een jaar onafgebroken in de productiegebieden hebben doorgebracht.
2.2. Verzoekster stelt zich kort samengevat op het standpunt dat het uitzaaien van mossels en oesters uit The Wash aan de oostkust van Engeland en Wexford Harbour in Ierland in de Oosterschelde niet schadelijk is voor de natuur in dit gebied.
De stichting Faunabescherming is kort gezegd van mening dat het uitzaaien van deze gebiedsvreemde schelpdieren grote schade kan veroorzaken aan inheemse organismen in de Oosterschelde.
2.3. Het beleid van verweerder voor het uitzetten van schelpdieren in de Oosterschelde, neergelegd in het “Beleidsplan Oosterschelde 1995”, is er onder meer op gericht het introduceren van exoten zoveel mogelijk te voorkomen. Verweerder maakt daarom onderscheid tussen gebieden met dezelfde ecologische eigenschappen als de Nederlandse kustwateren, de zogenoemde boreale gebieden, en gebieden met ecologische eigenschappen die hiervan verschillen, de zogenoemde buiten-boreale gebieden. Het verplaatsen van schelpdieren uit deze laatste gebieden naar de Oosterschelde is op grond van het beleid van verweerder niet toegestaan. Het verlenen van vergunningen voor het uitzetten van schelpdieren uit boreale gebieden in de Oosterschelde daarentegen, acht verweerder in beginsel aanvaardbaar. De Voorzitter heeft geen aanwijzingen dat dit beleid is gebaseerd op onjuistheden of kennelijk onredelijk zou zijn.
In het bestreden besluit overweegt verweerder dat uit onderzoek van het Expertisecentrum LNV is gebleken dat de gebieden The Wash en Wexford Harbour kunnen worden aangemerkt als gebieden die dezelfde ecologische eigenschappen hebben als de Oosterschelde. Verweerder is daarom van mening dat de ecologische structuur en soortensamenstelling van beide productiegebieden zodanig overeenkomen dat niet behoeft te worden gevreesd voor risico’s voor de natuurwaarden van de Oosterschelde.
De Voorzitter ziet op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet hierop en in aanmerking genomen het betrokken belang van verzoekster, is hij van oordeel dat de schorsende werking van de bezwaarschriften kan worden opgeheven.
Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij in het bestreden besluit ten onrechte heeft vermeld dat de Habitatrichtlijn voor de Oosterschelde nog niet van kracht zou zijn. Verweerder heeft echter geen begin van een motivering kunnen geven of en waarom een herstel van dit gebrek inhoudelijk zou moeten leiden tot een ander besluit. De Voorzitter ziet in deze stelling, wat hier verder ook van zij, dan ook geen reden voor afwijzing van het verzoek.
2.4. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek in zoverre toe.
2.5. Wat betreft de voorwaarde in de vergunning onder 1. van het bestreden besluit ziet de Voorzitter geen reden het verzoek in te willigen. Niet gebleken is van een spoedeisend belang op grond waarvan zijn voorlopig oordeel over deze voorwaarde niet kan worden gemist.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat de opschortende werking van de bezwaarschriften tegen het besluit 20 mei 2003, kenmerk 03/1401/BB/MvdS van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) wordt opgeheven;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) te worden betaald aan verzoekster;
IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nollen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2003
332.