ECLI:NL:RVS:2003:AI1743

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200106186/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • J.J. Vis
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Binding' en goedkeuring door de gemeenteraad van Zaanstad

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'De Binding' door de gemeenteraad van Zaanstad, vastgesteld op 29 maart 2001. De Raad van State heeft op 3 september 2003 uitspraak gedaan in het geschil tussen de gemeenteraad en de appellanten, die vrezen dat de openstelling van de busbrug zal leiden tot een toename van verkeer en daarmee een aantasting van het woon- en leefklimaat in de wijk Westerkoog. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, waarbij zij twijfels uitspreken over de deugdelijkheid van het akoestisch onderzoek en de verkeersprognose die aan het plan ten grondslag liggen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 november 2002. De gemeenteraad van Zaandam heeft betoogd dat gewijzigde inzichten en omstandigheden de openstelling van de brug rechtvaardigen en dat de verkeersveiligheid in de wijk kan worden gewaarborgd door mitigerende maatregelen. De verweerder, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, heeft gesteld dat er een zorgvuldige afweging van belangen heeft plaatsgevonden en dat de gevolgen van de reconstructie in akoestisch opzicht gering zijn.

De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet deugdelijk is gemotiveerd. De akoestische rapporten die aan het plan ten grondslag liggen, zijn niet voldoende onderbouwd, en er zijn twijfels over de kwaliteit van deze rapporten. De Afdeling heeft daarom de beroepen van de appellanten gegrond verklaard en het besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Holland vernietigd. De provincie Noord-Holland is verplicht om de griffierechten aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

200106186/1
Datum uitspraak: 3 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2001 heeft de gemeenteraad van Zaanstad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, vastgesteld het bestemmingsplan "De Binding".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 oktober 2001, kenmerk 2001-14845, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 17 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2001, en appellanten sub 2 bij brief van 21 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2001, beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 16 april 2002.
Bij brief van 2 april 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 augustus 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Zaandam en appellanten sub 1. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2002, waar appellanten sub 1, in de persoon van [gemachtigde], appellanten sub 2, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Zaandam, vertegenwoordigd door mr. J.M. van den Berg, ir. J. Hooghwerff, A. Koning, N. van ’t Hoff.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het bestemmingsplan maakt een beperkte openstelling van de busbrug “De Binding” in Koog aan de Zaan voor alle verkeer mogelijk teneinde de infrastructuur van de wijken ten westen van de spoorlijn Amsterdam-Alkmaar, waaronder de wijk Westerkoog, te verbeteren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Appellanten sub 1 en 2 stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij vrezen dat de toegestane openstelling zal leiden tot een toename van het verkeer en daarmee een aantasting van het woon- en leefklimaat in de wijk Westerkoog, waarbij zij denken aan verkeersonveilige situaties en geluidsoverlast. In dat kader spreken zij ook hun twijfel uit over de deugdelijkheid van het akoestisch onderzoek en de bijbehorende verkeersprognose die aan het plan ten grondslag liggen. Voorts menen appellanten sub 1 en 2 dat de openstelling strijdig is met een groot aantal beleidsuitgangspunten en convenanten.
2.4. De gemeenteraad is van mening dat gewijzigde inzichten en omstandigheden de openstelling van de brug rechtvaardigen. Door een samenhangend pakket van maatregelen kan naar zijn mening een zo optimaal mogelijke verkeersveiligheid in de wijk Westerkoog worden verwezenlijkt. Voorts ziet de gemeenteraad geen reden de verkeersprognose bij te stellen. Ook zijn volgens hem de eventuele omissies in het akoestisch onderzoek niet zodanig dat deze leiden tot een andere geluidsbelasting van de woningen in de wijk.
2.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de ontwikkeling van het plan een zorgvuldige afweging van belangen is gemaakt. Koerswijzigingen door veranderde inzichten en onvoorziene omstandigheden kunnen zijns inziens niet worden aangemerkt als onzorgvuldig beleid. Daarnaast ziet verweerder geen reden om aan de uitgangspunten en zorgvuldigheid van de onderzoeken te twijfelen. Tot slot zijn volgens hem de gevolgen van de reconstructie van de aanliggende gebieden in akoestisch opzicht dermate gering dat deze geen belemmering vormen om het plan goed te keuren.
2.6. De Afdeling overweegt dat met de beoogde openstelling van de busbrug het aantal verkeersbewegingen op de rondweg van de wijk Westerkoog zal toenemen. Teneinde desalniettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de wijk mogelijk te maken zullen blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting van gemeentezijde mitigerende verkeersmaatregelen worden getroffen. Hiertoe is in januari 2001 een concept-inrichtingsplan opgesteld dat uitgaat van een inrichting van de wijk als 30 kilometerzone met behulp van snelheidsremmende maatregelen zoals drempels, inritten, afzonderlijke fietspaden en verbreding van het trottoir.
Onder de vorengenoemde omstandigheden acht de Afdeling niet aannemelijk dat de verkeersveiligheid bij de voorziene openstelling van de busbrug zodanig zal verslechteren dat verweerder het plan om die reden in redelijkheid niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.
2.7. Verder overweegt de Afdeling dat aan het plan twee akoestische onderzoeksrapporten ten grondslag liggen. In het akoestisch rapport van februari 1998 van de Dienst Milieubeheer van de gemeente Zaanstad is berekend welke geluidsbelasting op de gevels van de woningen aan de rondweg van Westerkoog zal optreden als gevolg van de openstelling van de brug. In het akoestisch rapport van 5 oktober 2000 van M+P Raadgevende ingenieurs bv. is het effect op de geluidsbelasting van onder meer het verlagen van de voertuigsnelheid, de verschillende wegdektypen alsmede het optrekken en afremmen onderzocht.
De twee akoestische rapporten gaan wat betreft de te verwachten verkeersbewegingen uit van de getallen genoemd in de verkeersprognose van 27 september 1999. Deze prognose is tot stand gekomen met behulp van de verkeerssimulatiemodellen van [naam adviseur], Adviseurs verkeer en vervoer. Met het in dit geval gebruikte computermodel is het mogelijk verkeersstromen in stappen te ontleden, waarbij patronen in het verplaatsingsgedrag worden herkend. Gelet op het deskundigenbericht ziet de Afdeling in het door appellanten gestelde geen aanleiding om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de prognose. Overigens zijn inmiddels nieuwe berekeningen uitgevoerd met aangepaste gegevens zoals de ontwikkeling van het stationsgebied. Deze berekeningen hebben evenwel niet geresulteerd in wezenlijke afwijkingen van de oorspronkelijke prognose.
Ten aanzien van de akoestische rapporten is van belang dat deze eveneens aan de orde zijn geweest in het kader van de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidgrenswaarden krachtens artikel 100a van de Wet geluidhinder. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar inzake deze vaststelling heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 februari 2003, no. 200106200/1 (aangehecht), gegrond verklaard. Naar haar oordeel, aldus overweging 2.5.3 van de uitspraak, is niet deugdelijk gemotiveerd dat aan de vastgestelde ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan worden voldaan, aangezien in de akoestische rapporten niet is aangegeven waarom een bepaalde geluidsreductie is gehanteerd.
Gelet op het voorgaande bestaan twijfels omtrent de kwaliteit van de akoestische onderzoeksrapporten. In verband hiermee acht de Afdeling niet deugdelijk gemotiveerd dat de gevolgen van de openstelling van de brug in akoestisch opzicht dermate gering zijn dat deze geen belemmering vormen om aan het bestemmingsplan goedkeuring te verlenen. Hieruit volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn derhalve gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd. In verband hiermee behoeft hetgeen appellanten sub 1 en 2 verder hebben aangevoerd geen bespreking meer.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 30 oktober 2001, kenmerk 2001-14845;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten sub 1 en 2 de door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierechten (€ 109,36 voor appellanten sub 1 en € 109,00 voor appellanten sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Snijders
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003
279