ECLI:NL:RVS:2003:AI1776

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302085/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Kosto
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Oss en goedkeuring door de provincie Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Oss, vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 1999. De provincie Noord-Brabant, vertegenwoordigd door het college van gedeputeerde staten, heeft op 14 september 1999 een besluit genomen over de goedkeuring van dit plan. Dit besluit werd deels vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere uitspraak op 20 februari 2002. Na een nieuw besluit van de provincie op 4 februari 2003, heeft de appellant, een inwoner van Oss, beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan, met de stelling dat de goedkeuring in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en de goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling heeft de zaak op 25 augustus 2003 behandeld. De appellant voerde aan dat de steraanduiding 'geen bedrijfswoning toegestaan' op zijn perceel in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat in het verleden wel woningen zijn toegestaan binnen dezelfde stankcirkel. De provincie heeft echter gesteld dat de richtlijnen voor stankcirkel, die een afstand van 100 meter voorschrijven, in dit geval van toepassing zijn. De Afdeling heeft overwogen dat de provincie deugdelijk heeft gemotiveerd waarom deze afstand moet worden aangehouden en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat, omdat het bestuursorgaan niet verplicht is om een eerder onjuist uitgangspunt te blijven hanteren.

Uiteindelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat de provincie in redelijkheid goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan en dat het beroep van de appellant ongegrond is. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

200302085/1.
Datum uitspraak: 3 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 1999 heeft de gemeenteraad van Oss, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 1999, het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 september 1999, kenmerk 211473, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 20 februari 2002, no. 199903341/1, het besluit van verweerder van 14 september 1999 deels vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 februari 2003, kenmerk 15362/891438, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 mei 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Oss. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. P.W.H. Huijs, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het bestemmingsplan bevat het planologisch regime voor het grondgebied van de gemeente Oss, met uitzondering van een aantal gebieden.
2.4. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte wederom goedkeuring heeft verleend aan de steraanduiding “geen bedrijfswoning toegestaan” op zijn perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Berghem, sectie […], nummer […], [locatie]. Appellant stelt dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu de bouw van een woning op voornoemd perceel niet wordt toegestaan vanwege de ligging in een stankcirkel, terwijl voorheen de bouw van een aantal woningen in dezelfde stankcirkel wel werd toegestaan.
2.5. Verweerder heeft wederom geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of in strijd met het recht te achten. Verweerder onderschrijft de motivering van het gemeentebestuur, als verwoord in een brief van 17 oktober 2002. Op grond van de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 (verder te noemen: Richtlijn) dient bij woningbouw in een omgevingscategorie II, als hier aan de orde, een stankcirkel van 100 meter te worden aangehouden rondom de rundveehouderij aanwezig op [locatie]. Voorheen is bij de bouw van nieuwe woningen aan de [locatie] ten onrechte uitgegaan van het Besluit melkrundveebedrijven milieubeheer, welke een stankcirkel van 50 meter voorschrijft. Verweerder stelt dat de omstandigheid dat in het verleden een onjuist uitgangspunt is toegepast, gelet op het milieubelang, niet afdoet aan het feit dat in deze op grond van de Richtlijn een stankcirkel van 100 meter dient te worden aangehouden. Het provinciaal beleid en algemene jurisprudentie nopen tot het tegengaan van de bouw van geurgevoelige objecten indien dit in strijd is met de Richtlijn, aldus verweerder.
2.6. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 februari 2002, no. 199903341/1, onder meer overwogen:
”Gebleken is dat het gemeentebestuur in navolging van de brochure Veehouderij en Hinderwet tot dusver steeds een afstand van 50 meter hanteerde. Zo zijn in het recente verleden verscheidene (burger)woningen gebouwd binnen een cirkel van 100 meter van het rundveehouderijbedrijf op het perceel [locatie]. In 1993, 1994 en 1996 zijn drie procedures op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gevoerd, teneinde woningbouw mogelijk te maken op de percelen [locaties], welke percelen eveneens op minder dan 100 meter van het bedrijf aan de [locatie] zijn gelegen.
Indien het gemeentebestuur en verweerders thans willen aansluiten bij de richtlijn Veehouderij en Stankhinder dient naar het oordeel van de Afdeling te worden gemotiveerd waarom in het voorliggende geval een stankcirkel van 100 meter moet worden aangehouden terwijl in het verleden in anticipatieprocedures een kleinere afstand voldoende werd geacht. Een dergelijke motivering wordt in het bestreden besluit niet gegeven. Volstaan wordt met een verwijzing naar de richtlijn Veehouderij en Stankhinder.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is derhalve gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.”
2.7. De Afdeling zal moeten beoordelen of verweerder met het bestreden besluit heeft voldaan aan de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling.
2.7.1. De Afdeling is van oordeel dat verweerder in het thans bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in het voorliggende geval een stankcirkel van 100 meter moet worden aangehouden terwijl in het verleden in anticipatieprocedures een kleinere afstand voldoende werd geacht.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Afdeling aannemelijk dat in het verleden een onjuist uitgangspunt is toegepast met betrekking tot de stankcirkel rondom de rundveehouderij aan de [locatie]. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel strekt naar het oordeel van de Afdeling niet zover dat het bestuursorgaan een uitgangspunt dat voorheen abusievelijk is ingenomen zou moeten blijven toepassen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat verweerder zich, gelet op de stukken, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een goed woon- en leefklimaat met het toepassen van dit uitgangspunt niet is gewaarborgd.
2.8. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J.Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003
270-445.