ECLI:NL:RVS:2003:AJ3372
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins-de Vin
- E.M. Ouwehand
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen niet tijdig beslissen op verzoek om vrijstelling onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen. De rechtbank had op 20 december 2002 het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde niet tijdig had beslist op haar bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek om vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellante heeft op 7 februari 2003 hoger beroep ingesteld, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in brieven van 7 maart en 24 maart 2003. De zaak is op 21 juli 2003 ter zitting behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door ing. E. Hiddink.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat appellante ten onrechte meende dat het college een verzoek om vrijstelling had moeten lezen in haar eerdere correspondentie. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een verzoek om vrijstelling en dat het college niet in gebreke was. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 10 september 2003. De betrokken rechters zijn M.G.J. Parkins-de Vin en E.M. Ouwehand, waarbij Parkins-de Vin als lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak heeft vastgesteld.