ECLI:NL:RVS:2003:AJ3372

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300826/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen niet tijdig beslissen op verzoek om vrijstelling onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen. De rechtbank had op 20 december 2002 het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde niet tijdig had beslist op haar bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek om vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellante heeft op 7 februari 2003 hoger beroep ingesteld, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in brieven van 7 maart en 24 maart 2003. De zaak is op 21 juli 2003 ter zitting behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door ing. E. Hiddink.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat appellante ten onrechte meende dat het college een verzoek om vrijstelling had moeten lezen in haar eerdere correspondentie. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een verzoek om vrijstelling en dat het college niet in gebreke was. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 10 september 2003. De betrokken rechters zijn M.G.J. Parkins-de Vin en E.M. Ouwehand, waarbij Parkins-de Vin als lid van de enkelvoudige kamer de uitspraak heeft vastgesteld.

Uitspraak

200300826/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 20 december 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 20 december 2002, verzonden op 30 december 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het beroep van appellante tegen het niet tijdig door het college beslissen op haar bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 7 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 7 maart 2003 en 24 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2003, waar het college, vertegenwoordigd door ing. E. Hiddink, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een verzoek om vrijstelling. Dit betoog faalt. Bij brief van 9 april 2001, gericht aan de raad der gemeente Lichtenvoorde (hierna: de gemeenteraad), heeft appellante verzocht om herziening van het bestemmingsplan. In de door haar bij brief van 19 juni 2001 ingebrachte zienswijze op de voorgenomen beslissing van de gemeenteraad op dat verzoek heeft appellante voor het eerst gewezen op de mogelijkheid om met toepassing van artikel 19 van de WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college hierin niet een aan hem gericht verzoek om vrijstelling heeft moeten lezen. Evenmin bestaat grond voor de conclusie dat het college de aan de gemeenteraad gerichte brief van 24 augustus 2001 had moeten opvatten als een mede aan het college gericht bezwaarschrift tegen het uitblijven van een beslissing op een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
2.2. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003
224.