ECLI:NL:RVS:2003:AJ3375

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301035/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • E.A. Alkema
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor vergroting en verandering van een woonhuis in Amstelveen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, waarin een bouwvergunning voor het vergroten en veranderen van een woonhuis in Amstelveen werd vernietigd. Het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen had op 13 november 2000 een bouwvergunning verleend aan appellant sub 2 voor de bouw van een kapverdieping en een overdekt zwembad. De rechtbank oordeelde dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan, omdat de kapverdieping als een derde bouwlaag werd aangemerkt en het zwembad niet voldeed aan de vereisten voor bijgebouwen.

Appellanten, waaronder het college van burgemeester en wethouders, stelden hoger beroep in. Tijdens de zitting op 14 augustus 2003 werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de kapverdieping als een zolder moest worden aangemerkt. De Afdeling concludeerde dat de kapverdieping qua omvang, functie en vormgeving niet als zolder kon worden beschouwd, aangezien deze drie slaapkamers, een badkamer en een toilet bevatte.

Daarnaast oordeelde de Afdeling dat het zwembad als een (aangebouwd) bijgebouw moest worden beschouwd, maar dat het niet voldeed aan de planvoorschriften omdat de vloeroppervlakte van het zwembad de toegestane 45 m² overschreed. De Afdeling stelde vast dat de rechtbank de bestreden beslissing op bezwaar terecht had vernietigd, maar op deels onjuiste gronden. Het hoger beroep werd deels gegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd met verbetering van de gronden.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 10 september 2003.

Uitspraak

200301035/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
2. [appellant sub 2], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 15 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te Amstelveen
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: appellant sub 1) aan appellant sub 2 bouwvergunning verleend voor het vergroten en veranderen van een woonhuis op het perceel [locatie], kadastraal bekend gemeente Amstelveen, sectie […], nr. […], te [plaats].
Bij besluit van 29 mei 2001 heeft appellant sub 1 het daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2003, en appellant sub 2 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 3 april 2003. Appellant sub 2 heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 26 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 mei 2003 hebben Bertelsman e.a. van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door D.J.D. van Miert, ambtenaar van de gemeente, en appellant sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. F. van der Heijden, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar namens [verzoekers] gehoord mr. R. Leuven, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een kapverdieping met drie slaapkamers, een badkamer en een afzonderlijk toilet en tevens in de bouw van een overdekt zwembad aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Elsrijk-Zuid” rust op het perceel, voorzover hier van belang, de bestemming “Woondoeleinden (W)” en “Erf (E)”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming “Woondoeleinden (W)” bestemd voor gebouwen ten behoeve van het wonen met inbegrip van bijbehorende voorzieningen, zoals bergingen en andere bijgebouwen.
Uit artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften en de bij het bestemmingsplan behoren plankaart volgt dat maximaal twee bouwlagen zijn toegestaan. De hoogte van elke bouwlaag mag niet meer dan 3,5 m bedragen en de maximale bouwhoogte van twee bouwlagen niet meer dan 11 m.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming “Erf(E)” bestemd voor erf, ten dienste van de in artikel 4 genoemde woondoeleinden.
Ingevolge het tweede lid van voormeld voorschrift, mogen op deze gronden bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis ten dienste van de bestemming worden opgericht en in stand gehouden.
Ingevolge het derde lid geldt voor bijgebouwen dat het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 40% van de oppervlakte van het erf behorende bij de aangrenzende woning - met een maximum vloeroppervlakte van 45 m² - waarbij de oppervlakte van de aanbouwstrook niet wordt meegerekend. Voorts mag een bijgebouw ingevolge dit artikellid slechts een bouwlaag omvatten, welke niet hoger is dan 3,5 m. De maximaal toegestane bouwhoogte bedraagt 6 m. Voor aanbouwen, daar waar op de plankaart aangegeven, geldt een maximale bouwdiepte van 2 m. Voorts mogen aanbouwen niet meer dan een bouwlaag omvatten, welke niet hoger mag zijn dan 3,5 m.
Ingevolge artikel 1, onder 1, van de planvoorschriften wordt onder een aanbouw verstaan: elk bouwwerk, dat aan de woning is aangebouwd.
Ingevolge artikel 1, onder 6 van de planvoorschriften wordt onder een bijgebouw verstaan: een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 1, onder 9 van de planvoorschriften wordt onder een bouwlaag verstaan: een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke, of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Ingevolge artikel 1, onder 18 van de planvoorschriften wordt onder een kap verstaan: een ruimte omgeven, door één of meer schuine vlakken, waarbij tenminste één van de schuine vlakken aan de openbare weg of op de zijgevel van de aan de openbare weg gelegen gevel moet zijn aangebracht, welke laatstbedoeld(e) schuine vlak(ken) een hellingsgraad van maximaal 80 graden mag(mogen) hebben. Voorzover gelegen aan de openbare weg mag de helling van het schuine vlak niet hoger inzetten dan 1,2 meter gemeten vanaf de bovenkant van de ondergelegen bouwlaag.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat met de bouw van de voorgenomen kapverdieping in strijd met artikel 4 van de planvoorschriften in een derde bouwlaag wordt voorzien. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de kapverdieping als een zolder dient te worden aangemerkt.
2.3.1. Dit betoog faalt. De kapverdieping wordt volgens de bouwtekening opgericht met vier schuine zijden en een afgeplatte kap. De binnenwerkse hoogte bedraagt 2,7 m en is daarmee nagenoeg gelijk aan de binnenwerkse hoogte van de overige bouwlagen. Verder zijn alle zijden voorzien van ramen. Onder deze omstandigheden moet met de rechtbank worden geoordeeld dat de kapverdieping zich qua omvang, functie en vormgeving niet zodanig van de overige bouwlagen onderscheidt dat zij als een zolder dient te worden aangemerkt. De kapverdieping voorziet in drie slaapkamers, een badkamer en een afzonderlijk toilet. Daarbij zijn de schuine gedeelten van ondergeschikte betekenis. Voor het oordeel dat een kap(verdieping) niet tevens als een bouwlaag kan worden aangemerkt, zijn, anders dan appellant sub 2 betoogt, in het bestemmingsplan geen aanknopingspunten te vinden. De omstandigheid dat de ruimten onder de kap(verdieping) van de in de nabije omgeving gelegen woningen, naar appellant sub 2 stelt, naar alle waarschijnlijkheid ook worden gebruikt als woonruimte, is - gezien het limitatieve en imperatieve stelsel van artikel 44 van de Woningwet - geen omstandigheid die kan worden betrokken bij de beoordeling van een bouwaanvraag.
Het oordeel van de rechtbank dat de kapverdieping niet voldoet aan het bestemmingsplan is derhalve juist.
2.4. Appellanten betogen terecht dat de rechtbank heeft miskend dat het zwembad moet worden beschouwd als een (aangebouwd) bijgebouw. Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld - verwezen zij naar de aangehechte uitspraak van 18 december 2002, inzake 200202789/1 - volgt uit de hierboven weergegeven definitie van het begrip bijgebouw dat een bijgebouw niet alleen in architectonisch, maar ook in functioneel opzicht ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw, in dit geval de woning. De woorden “behorend bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw” veronderstellen dat een bijgebouw dienstbaar is aan de functie van het hoofdgebouw. Naar het oordeel van de Afdeling is het zwembad, dat constructief met het hoofdgebouw is verbonden, ondergeschikt aan het hoofdgebouw, aangezien het gebruik in functionele zin ten dienste staat van de woonfunctie van het hoofdgebouw. Het betreft hier derhalve een (aangebouwd) bijgebouw.
De Afdeling staat vervolgens voor de vraag of het bijgebouw voldoet aan de daarvoor in de planvoorschriften gestelde regels. Dit blijkt niet het geval te zijn. Uit de stukken is gebleken, en door appellant sub 1 ter zitting niet bestreden, dat het bijgebouw een vloeroppervlakte heeft van 48,22 m². Dit overschrijdt de toegestane vloeroppervlakte van 45 m².
2.5. Tenslotte betogen appellanten dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ten tijde van de beslissing op bezwaar niet is gebleken dat het bouwplan – voor wat betreft de bij het zwembad behorende technische installatie - voldoet aan artikel 24, tweede lid, van het Bouwbesluit. Dit betoog slaagt. De Afdeling is gebleken dat de bouwvergunning gefaseerd is verleend in die zin dat aan de vergunning de voorwaarde is verbonden dat uiterlijk vier weken voordat met het bouwen wordt begonnen gegevens omtrent de technische installaties die ten dienste van het gebruik van het gebouw worden aangebracht bij “bouwen en wonen” moeten worden ingediend. Deze gegevens moeten – voordat met de bouw wordt aangevangen - door “bouwen en wonen” worden goedgekeurd. Gelet hierop is voldoende verzekerd dat de bouw van het zwembad zal voldoen aan het Bouwbesluit. De rechtbank heeft dit miskend.
2.6. De rechtbank heeft terecht, zij het op deels onjuiste gronden, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Het hoger beroep is deels gegrond. Nu het dictum van de aangevallen uitspraak juist is, dient zij, met verbetering van de gronden waarop zij berust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij berust.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003
53-406.