ECLI:NL:RVS:2003:AJ3396

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301577/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor recreatiewoning in agrarisch gebied

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 september 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Weesp. Appellant had op 21 februari 2000 een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning voor een recreatiewoning op een perceel dat volgens het bestemmingsplan was bestemd voor agrarisch gebruik met natuurlijke en landschappelijke waarden. Het college weigerde de vergunning, waarna appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 7 mei 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank te Amsterdam bevestigde op 30 januari 2003 de beslissing van het college, waarop appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat de recreatiewoning niet als een bouwwerk ten dienste van de agrarische bestemming kan worden beschouwd, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bouwwerk niet onder het overgangsrecht viel. Daarnaast werd vastgesteld dat het college geen vrijstelling kon verlenen op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat er geen voorbereidingsbesluit of herziening van het bestemmingsplan in procedure was gebracht ten tijde van de beslissing op het bezwaar.

Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat dit beginsel niet kan leiden tot het verkrijgen van een bouwvergunning die in strijd met de wet zou zijn. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200301577/1.
Datum uitspraak: 10 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 30 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Weesp.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weesp (hierna: het college) geweigerd appellant bouwvergunning te verlenen voor een recreatiewoning op het perceel achter de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 7 mei 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 mei 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2003, waar appellant vertegenwoordigd door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door
mr. M. Doeven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Landelijk gebied ten oosten van de Vecht’ rust op het onderhavige perceel de bestemming ‘agrarisch gebied met natuurlijke en landschappelijke waarden’.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de gronden met bovengenoemde bestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van die bestemming worden gebouwd.
2.2. Niet in geschil is dat de recreatiewoning van eiser niet als een bouwwerk ten dienst van de agrarische bestemming kan worden beschouwd.
2.3. De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwwerk niet onder het overgangsrecht valt.
Voorts heeft het college terecht besloten geen vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat gold ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning. De bevoegdheid daartoe ontbrak, nu ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar geen voorbereidingsbesluit voor het betreffende gebied was genomen en evenmin een herziening van het bestemmingsplan in procedure was gebracht.
2.4. Verder is het oordeel van de rechtbank juist dat het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Dit beginsel strekt niet zover dat daaraan aanspraak kan worden ontleend op het verkrijgen van de gevraagde bouwvergunning, die blijkens het voorgaande, niet anders dan in strijd met de wet zou kunnen worden verleend.
Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking de overweging van de rechtbank dat tussen het onderhavige geval en het geval waarnaar appellant heeft verwezen, een essentieel verschil bestaat zodat ook om die reden een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat, kan buiten beschouwing blijven, aangezien dit zich richt tegen een door de rechtbank kennelijk ten overvloede gegeven overweging.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003
202.