200303569/2, 200303570/2, 200303572/2, 200303573/2, 200303574/2, 200303576/2, 200303577/2, 200303578/2, 200303580/2, 200303585/2, 200303587/2, 200303602/2, 200303603/2, 200303611/2, 200303613/2, 200303614/2, 200303619/2, 200303620/2, 200303621/2, 200303623/2, 200303625/2, 200303626/2 en 200304307/2.
Datum uitspraak: 11 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
tegen de uitspraken van de rechtbank te Arnhem van onderscheidenlijk 23 april 2003 en 23 juni 2003 in de gedingen tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Buren.
Bij afzonderlijke besluiten van 5 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Buren (hierna: het college) verzoekers onder oplegging van een dwangsom gelast om voor 1 oktober 2002 de permanente bewoning van de in deze besluiten nader aangeduide vakantiewoningen in de gemeente Buren feitelijk en daadwerkelijk te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij afzonderlijke besluiten van onderscheidenlijk 12 augustus 2002 en 8 januari 2003 heeft het college, voor zover hier van belang, de daartegen door verzoekers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, met dien verstande dat daarbij de begunstigingstermijn is verlengd tot onderscheidenlijk 1 februari 2003 en 1 juli 2003.
Bij afzonderlijke uitspraken van onderscheidenlijk 23 april 2003 en 23 juni 2003, verzonden op onderscheidenlijk 28 april 2003 en 25 juni 2003, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, de daartegen door verzoekers ingestelde beroepen ongegrond verklaard, en bepaald dat de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening vervalt op 1 oktober 2003.
Tegen deze uitspraken hebben verzoekers bij brieven van onderscheidenlijk 2 en 4 juni 2003 en 1 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Bij brieven van 13 augustus 2003 hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 augustus 2003, waar enkele verzoekers in persoon, bijgestaan door mr. H.A. Schenke en mr. B.J.B.M. Alkemade, beiden advocaat te Nijmegen, en de overige verzoekers vertegenwoordigd door deze, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Leeuw, M.J. van Olderen en G.R.F. Berends-Jansen, allen ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Voorzitter stelt voorop dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg de besluiten heeft getoetst en de daartegen ingestelde beroepen, voor zover hier van belang, ongegrond heeft geoordeeld.
2.2. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraken in de bodemprocedure niet in stand zullen blijven, althans dat verzoekers niet mochten worden aangeschreven, zoals het college heeft gedaan.
2.3. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en dienen de verzoeken daartoe te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2003