ECLI:NL:RVS:2003:AK4053

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301044/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunningen voor uitbreiding seksinrichtingen door burgemeester Deventer

In deze zaak gaat het om de weigering van de burgemeester van Deventer om exploitatievergunningen te verlenen voor de uitbreiding van seksinrichtingen op verschillende locaties in Deventer. De burgemeester heeft op 29 augustus 2001 de aanvragen van de appellanten, die bestaan uit verschillende vennootschappen, afgewezen. De weigering was gebaseerd op de artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) die vereisen dat een vergunning moet worden verkregen voor de exploitatie of wijziging van een seksinrichting, en dat deze vergunning kan worden geweigerd indien de exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan of in het belang van de verkeersveiligheid is.

De rechtbank te Zwolle heeft op 7 januari 2003 het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, waarna de appellanten hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 4 augustus 2003 hebben de appellanten hun standpunt toegelicht, waarbij zij betoogden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de uitbreiding in strijd was met het bestemmingsplan en dat de burgemeester de weigering niet had kunnen baseren op verkeersveiligheid.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 17 september 2003 geoordeeld dat de burgemeester de weigering van de vergunningen terecht heeft gehandhaafd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de burgemeester zich op een advies van de politie heeft mogen baseren, waarin werd gesteld dat de uitbreiding van de seksinrichtingen verkeersgevaarlijke situaties zou kunnen veroorzaken. De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

200301044/1.
Datum uitspraak: 17 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. Stavast Twente B.V., gevestigd te Deventer;
2. Stavast Overijssel B.V., gevestigd te Deventer;
3. Stavast Gelderland B.V., gevestigd te Deventer,
4. Stavast Deventer B.V., gevestigd te Deventer,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 7 januari 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Deventer.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 29 augustus 2001 heeft de burgemeester van Deventer (hierna: de burgemeester) de aanvragen van appellanten ter verkrijging van exploitatievergunningen voor de uitbreiding van de seksinrichtingen [locatie 1]; [locatie 2] en [locatie 3] te [plaats] op de verdiepingsniveau’s (vitrines en uitbreiding werkkamers), geweigerd.
Bij besluiten van 16 juli 2002 (hierna: de bestreden besluiten) heeft de burgemeester de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, kenmerk Awb 02/974 tot en met Awb 02/977, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 april 2003 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2003, waar [appellant sub 5] in persoon en appellanten sub 1 tot en met 4, vertegenwoordigd door hun directeur [naam], bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Vergouwen, advocaat te Eindhoven, vergezeld van G.P.W. Lebbink, G. Huiskamp, P.L. Drent, ambtenaren der gemeente, en L. Niewerth, commissaris van politie te Deventer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De burgemeester heeft de bestreden besluiten gebaseerd op de artikelen 3.2.1, eerste lid, en 3.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, juncto het tweede lid, aanhef en onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening Deventer (hierna: de APV). Ingevolge deze bepalingen – voor zover hier van belang – is het verboden een seksinrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bestuursorgaan. Deze vergunning wordt geweigerd indien de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan. Voorts kan die vergunning worden geweigerd in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid.
2.2. De exploitatievergunningen, voor zover thans nog in geding, zijn aangevraagd voor de uitbreiding, en daarmee wijziging in de zin van de hiervoor vermelde APV bepalingen, op de verdiepingsniveaus van de seksinrichtingen in de panden aan de [locatie 1]; [locatie 2] en [locatie 3] (hierna: de seksinrichtingen).
2.3. Appellanten hebben betoogd dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar haar uitspraak van 7 januari 2003, kenmerk Awb 02/978 tot en met Awb 02/980, heeft geoordeeld dat het college zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat de uitbreiding van de seksinrichtingen in strijd is met het ter plaatse geldend bestemmingsplan “Bergkwartier” en dat de exploitatievergunningen daarom op grond van artikel 3.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV dienden te worden geweigerd. Voorts hebben zij betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester de bij de bestreden besluiten gehandhaafde weigering van de exploitatievergunningen niet heeft kunnen baseren op het belang van de verkeersvrijheid en -veiligheid.
2.4. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden, no. 200301045/1, het hoger beroep van appellanten gericht tegen de meergenoemde uitspraak van de rechtbank van 7 januari 2003, kenmerk Awb 02/978 tot en met Awb 02/980, gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en tevens de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Deventer van 16 juli 2002, strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren gericht tegen de besluiten van 17 juli 2001, waarbij de bouwvergunningen voor het verbouwen/uitbreiden van de seksinrichtingen zijn geweigerd wegens strijd met het geldende bestemmingsplan, vernietigd. Gelet hierop hebben appellanten met recht betoogd dat artikel 3.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV, niet als grondslag kan dienen voor de bij de bestreden besluiten gehandhaafde weigering van de exploitatievergunningen.
2.4.1. Het betoog van appellanten dat de burgemeester de weigering van de exploitatievergunningen niet heeft kunnen baseren op het belang van de verkeersvrijheid en –veiligheid, faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester in dit verband heeft mogen afgaan op een advies van 29 oktober 2001 van de Politie IJsselland, waarin gemotiveerd is uiteengezet dat de door appellanten gewenste uitbreiding van raamprostitutie op de eerste verdieping, verkeersdeelnemers, met name autobestuurders, op het wegtraject over de nabij gelegen Wilhelminabrug zal afleiden hetgeen verkeersgevaarlijke situaties tot gevolg kan hebben. Er is geen grond voor het oordeel dat dit advies qua inhoud en/of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat de burgemeester dit advies niet of niet zonder meer aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft mogen leggen. Dit geldt te meer nu appellanten er niet toe zijn overgegaan ter bestrijding van dit advies een contra-expertise over te leggen van een andere deskundig te achten persoon of instantie, doch het hebben gelaten bij het daartegenover stellen van hun eigen opvattingen over de verkeers(on)veiligheid. Het betoog van appellanten dat een dergelijk tegenadvies pas kan worden uitgebracht indien het bouwplan is uitgevoerd en concrete gegevens voorhanden zijn over de effecten daarvan op de verkeersvrijheid en -veiligheid, mist doel. Deskundigen op het gebied van de verkeersveiligheid moeten immers op grond van hun kennis en ervaring ook worden geacht aan de hand van de bouwtekeningen en andere stukken te kunnen inschatten wat een en ander betekent voor de verkeersveiligheid ter plaatse in de toekomst. De stelling van appellanten dat door het afgeven van de exploitatievergunningen in de praktijk geen verandering zal optreden ten aanzien van de huidige verkeerssituatie, omdat de eerste verdiepingen sinds jaar en dag worden gebruikt ten behoeve van raamprostitutie, is niet aannemelijk gemaakt en treft derhalve geen doel. De ter zitting aanwezige commissaris van de politie heeft bovendien verklaard dat het aanlokken van klanten door de prostituees in de vitrines tot op heden uitsluitend op de begane grond is geschied. Voor zover appellanten ten slotte hebben aangevoerd dat zij aan de gemeente hebben aangeboden om maatregelen te treffen om de vitrines op de eerste verdiepingen aan het zicht van het verkeer van de Wilhelminabrug te onttrekken, zij opgemerkt dat niet aannemelijk is gemaakt dat die maatregelen toereikend zijn.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank terecht, zij het ten dele op onjuiste gronden, heeft geoordeeld dat de bestreden besluiten in stand kunnen blijven.
2.6. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. Nu de beslissing van de rechtbank juist is, dient de uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003
224.