ECLI:NL:RVS:2003:AL1481

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300523/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • F.P. Zwart
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en illegale bedrijfsactiviteiten op perceel te Emmen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Assen, waarin het college van burgemeester en wethouders van Emmen werd verplicht om handhavend op te treden tegen illegale bedrijfsactiviteiten op een perceel in Emmen. Appellanten, handelend onder de naam 'Houtbouw de Zijtak', hebben op het perceel een houtbewerkingsbedrijf geëxploiteerd zonder de vereiste bouwvergunning. Het college had hen eerder aangeschreven om de aanwezige houtstek te verwijderen en hun activiteiten in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte het bezwaar van appellanten gegrond had verklaard en het verzoek om handhaving van de verzoekers had afgewezen. Appellanten stelden dat er zicht was op legalisering van de illegale situatie, maar de Raad van State oordeelde dat er geen concrete stappen waren ondernomen om tot legalisering over te gaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college zich niet op het standpunt kon stellen dat er sprake was van een bijzonder geval dat afzien van handhaving rechtvaardigde. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200300523/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], tezamen handelend onder de naam ”Houtbouw de Zijtak", beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Assen van 13 december 2002 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Emmen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2000 heeft het college appellanten onder oplegging van een dwangsom aangeschreven de op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Emmen (hierna: het perceel), aanwezige houtstek te verwijderen en hun bedrijfsactiviteiten aldaar in overeenstemming te brengen met de in dat besluit aangegeven voorwaarden. Daarbij is verder het verzoek om handhaving van [verzoekers] voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2001 heeft het college het daartegen door de [verzoekers] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar gegrond.
Bij uitspraak van 13 december 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de [verzoekers] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 april 2003 heeft het college een memorie ingediend.
Bij brief van 24 april 2003 heeft [verzoekers] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2003, waar het college, vertegenwoordigd door J. van der Veen, ambtenaar der gemeente, is verschenen. Tevens is daar [verzoekers] gehoord, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen. Appellanten zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten exploiteren op het perceel in strijd met het bestemmingsplan “Nieuw-Amsterdam, Zuidelijk Gedeelte en Dommerskanaal” een houtbewerkingsbedrijf. Daartoe hebben zij zonder de ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet vereiste bouwvergunning een zogenoemde houtstek van circa 96 m2 opgericht. Het college is bevoegd zowel tegen de houtstek als tegen de bedrijfsactiviteiten handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Van een bijzonder geval kan sprake zijn indien concreet zicht bestaat op legalisering.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich bij de beslissing op bezwaar op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de beslissing van de gemeenteraad van Emmen van 17 december 1998, zicht bestond op legalisering van de illegale situatie. Die beslissing, door het college aan appellanten meegedeeld bij brief van 21 december 1998, strekt ertoe dat onder nader aangegeven voorwaarden medewerking zal worden gegeven aan de wijziging van het bestemmingsplan om de bedrijfsmatige productie en verkoop van houtproducten op het perceel te legaliseren.
Het betoog van appellanten faalt. Nu na voornoemde beslissing van de gemeenteraad tot aan het nemen van de beslissing op bezwaar, circa 2½ jaar later, geen nadere stappen zijn ondernomen om daadwerkelijk tot legalisering over te gaan, kan niet met vrucht staande worden gehouden dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar concreet en reëel uitzicht bestond op legalisering. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat er bovendien aanknopingspunten waren om aannemelijk te achten dat de exploitatie in die periode niet meer beantwoordde aan de door de raad voor legalisering gestelde voorwaarden. Nu er geen concrete stappen waren gezet tot de planherziening, kan hier buiten beschouwing blijven of het Provinciaal Omgevingsplan in de weg staat aan de daarvoor benodigde medewerking door het college van gedeputeerde staten van Drenthe.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich bij de beslissing op bezwaar ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit een bijzonder geval betreft dat noopt tot het afzien van handhaving. Gelet daarop, komt de Afdeling niet toe aan het betoog van appellanten dat hun belangen bij voortzetting van de illegale situatie van meer gewicht zijn dan de belangen van [verzoekers] bij beëindiging. Voor die nadere belangenafweging is immers alleen plaats indien sprake is van een bijzonder geval.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. van Dijk w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003
27-439.