ECLI:NL:RVS:2003:AL1494

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301226/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • F.P. Zwart
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van gedeputeerde staten van Noord-Holland inzake Nota Ambulancezorg

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Onderlinge Verzekering Maatschappij Univé Zorgverzekeraar u.a. tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college had op 10 januari 2001 de Nota Ambulancezorg in Noord-Holland 2001-2004 aan appellante toegestuurd, waarin onder andere de opheffing van de ambulancepost te Aalsmeer en de aanwijzing van nieuwe standplaatsen te Rozenburg en Bovenkerk werd voorgesteld. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 14 augustus 2001 ongegrond. De rechtbank te Haarlem vernietigde dit besluit op 14 januari 2003, maar verklaarde het bezwaar van appellante alsnog niet-ontvankelijk. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2003 werd de zaak behandeld. Appellante betoogde dat de wijzigingen in de ambulancezorg tot extra kosten zouden leiden, die door de contracteerplicht voor haar rekening zouden komen. Appellante stelde dat zij als belanghebbende aangemerkt moest worden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de financiële belangen van appellante niet rechtstreeks door het spreidingsplan in de Nota werden bepaald. De gevolgen voor appellante zouden pas duidelijk worden door de af te sluiten contracten.

De Afdeling kwam tot de conclusie dat de rechtbank het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 september 2003.

Uitspraak

200301226/1.
Datum uitspraak: 24 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Onderlinge Verzekering Maatschappij Univé Zorgverzekeraar u.a., gevestigd te Alkmaar,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 14 januari 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
1. Procesverloop
Bij brief van 10 januari 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) aan appellante de op 18 december 2000 vastgestelde Nota Ambulancezorg in Noord-Holland 2001-2004 toegezonden.
Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2003, verzonden op 21 januari 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het besluit van 14 augustus 2001 vernietigd en het door appellante gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 april 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. S.J. Lantinga, werkzaam bij Univé Zorgverzekeraar u.a., en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. B.G. van Empel en drs. ing. L. Christensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat het vaststellen van de Nota Ambulancezorg in Noord-Holland 2001-2004 (hierna: de Nota), waarbij onder meer tot opheffing van de ambulancepost te Aalsmeer en aanwijzing van nieuwe standplaatsen te Rozenburg en Bovenkerk is besloten, tot extra kosten leidt ten opzichte van de oorspronkelijke situatie en dat deze extra kosten door de contracteerplicht ten laste van haar komen. Gelet daarop is appellante van mening dat zij door de opheffing dan wel aanwijzing van voorgaande en andere standplaatsen in de gehele provincie Noord-Holland rechtstreeks in haar belang wordt getroffen en derhalve door de rechtbank ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij de besluiten tot opheffing dan wel aanwijzing van standplaatsen is aangemerkt.
2.2. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat voor het aannemen van een rechtstreeks betrokken belang de financiële belangen van appellante rechtstreeks dienen te worden bepaald door het spreidingsplan in de Nota. Appellante kan door het aanwijzen en opheffen van standplaatsen in haar financiële belangen worden geraakt, maar met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in het onderhavige geval van rechtstreekse gevolgen van het spreidingsplan voor de contractuele verplichtingen van de zorgverzekeraars geen sprake is, reeds nu in de Nota de vaststelling van de standplaatsen niet geheel is ingevuld. De financiële gevolgen voor appellante worden nog nader bepaald door de af te sluiten contracten. De rechtbank heeft gelet daarop terecht en op goede gronden het belang van appellante gekwalificeerd als een afgeleid belang.
2.3. Nu de rechtbank het bezwaar van appellante, gelet op het vorenstaande, terecht alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard, komt de Afdeling aan de overige gronden van het hoger-beroepschrift niet meer toe.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2003
91-426.