200304861/2.
Datum uitspraak: 25 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen,
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg van 10 juli 2003 in het geding tussen:
[verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 4 september 2001 heeft verzoeker sub 1 (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een horecabedrijf op het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 20 mei 2003 heeft het college de daartegen door [verzoekers sub 2] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2003, verzonden op 22 juli 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [verzoekers sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer het college bij brief van 13 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2003, en [verzoekers sub 2] bij brief van 18 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2003, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 13 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2003, heeft het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld hebben [verzoekers sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 september 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, G.C.A. Gernaert en L.J.G. Immerseel, onderscheidenlijk advocaat te Middelburg en ambtenaren van de gemeente, en [verzoekers sub 2], deels in persoon, bijgestaan door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg, en [partij] vertegenwoordigd door deze, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, advocaat te Terneuzen, daar gehoord.
2.1. Het college heeft zich in het besluit van 20 mei 2003 op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het na het nemen van het primaire besluit in werking getreden bestemmingsplan “Arsenaal”, zodat voor de verlening van de bouwvergunning geen vrijstelling meer is vereist. De voorzieningenrechter heeft dit standpunt van het college onjuist geacht en om die reden het besluit van 20 mei 2003 vernietigd. Voorts heeft hij het primaire besluit tot verlening van de bouwvergunning
- door hem ten onrechte gedateerd op 11 september 2001 - geschorst en bepaald dat de schorsing voortduurt tot 1 oktober 2003.
2.2. Het college heeft de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst, opdat het in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet opnieuw op de bezwaren hoeft te beslissen en de bepaling van de voorzieningenrechter dat de schorsing voortduurt tot 1 oktober 2003 haar betekenis verliest. [verzoekers sub 2] hebben de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit ook voor de periode na 1 oktober 2003 te schorsen.
2.3. De onderhavige procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Dit zal door de Afdeling in de bodemprocedure moeten worden gedaan. In hetgeen het college naar voren heeft gebracht ziet de Voorzitter echter onvoldoende aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak, althans voor zover daarbij het besluit van 20 mei 2003 is vernietigd, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. De Voorzitter is voorts niet gebleken dat, indien hangende de hoger beroepen met inachtneming van de aangevallen uitspraak opnieuw wordt beslist, dit tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. Uit hetgeen het college naar voren heeft gebracht kan evenmin worden afgeleid dat om andere redenen een dringend belang aanwezig is om vooralsnog geen gevolg te hoeven geven aan de aangevallen uitspraak. Daarentegen hebben [verzoekers sub 2] er belang bij dat vooralsnog geen aanvang wordt gemaakt met de bouwwerkzaamheden. Daarbij gaat de Voorzitter er voorshands van uit dat, anders dan het college heeft betoogd, het door [verzoekers sub 2] ingestelde hoger beroep in de bodemprocedure niet niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.4. Gelet op het vorenstaande en bij afweging van de betrokken belangen, ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek van het college af te wijzen en dat van [verzoekers sub 2] toe te wijzen, in die zin dat het primaire besluit wordt geschorst, tot zes weken nadat opnieuw op hun bezwaren is beslist.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [verzoekers sub 2] te worden veroordeeld. Er is geen grond om voor de door laatstgenoemden gestelde deskundigenkosten in deze procedure een vergoeding toe te kennen.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 4 september 2001, 2001.029 B.V., vanaf 1 oktober 2003 tot zes weken na de dag waarop het besluit waarbij het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen opnieuw op de bezwaren tegen het besluit van 4 september 2001 heeft beslist wordt verzonden;
II. wijst het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen in de door [verzoekers sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 693,21, welk bedrag voor een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Terneuzen te worden betaald aan Verbiest en anderen;
IV. gelast dat de gemeente Terneuzen aan [verzoekers sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 348,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2003