ECLI:NL:RVS:2003:AL3334

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206916/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidieverlening voor de Doorstroomas Hengelo CS-Vossebelt

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting "Stichting (h)Eerlijk Hengelo" tegen een besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het betreft de wijziging van een eerder besluit van 25 november 1998, waarbij subsidie was verleend voor de aanleg van de Doorstroomas Hengelo CS-Vossebelt. De Minister heeft op 8 mei 2001 dit besluit gewijzigd. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, maar de Minister heeft dit bezwaar op 23 april 2002 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank te Almelo heeft op 19 november 2002 het beroep van de stichting ongegrond verklaard, waarop de stichting hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 6 juni 2003 ter zitting behandeld. De stichting was vertegenwoordigd door W. van Wensveen, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door mr. H.E. van der Voort-Cleyndert. Ook was er een vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo aanwezig. De kern van het geschil is of de stichting als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit tot wijziging van de subsidieverlening. De Raad van State overweegt dat de stichting zich ten doel heeft gesteld om het verkeers- en vervoersbeleid te toetsen en te bevorderen, maar dat haar belangen te algemeen zijn om als specifiek belanghebbende te worden aangemerkt. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de stichting niet als belanghebbende kan worden beschouwd, omdat haar belang niet rechtstreeks bij het besluit is betrokken.

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 1 oktober 2003.

Uitspraak

200206916/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting (h)Eerlijk Hengelo”, gevestigd te Hengelo,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 19 november 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Verkeer en Waterstaat.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) zijn besluit van 25 november 1998 waarbij subsidie is verleend ten behoeve van de aanleg van de Doorstroomas Hengelo CS-Vossebelt te Hengelo, gewijzigd.
Bij besluit van 23 april 2002 heeft de Minister, voor zover thans van belang, het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 30 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 maart 2003 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door W. van Wensveen, secretaris van appellante, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. H.E. van der Voort-Cleyndert, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.
Voorts heeft namens het college van burgemeester en wethouders van Hengelo mr. H.E.M. Wolsink, ambtenaar van de gemeente, het woord gevoerd.
2. Overwegingen
2.1. In geschil is of appellante belanghebbende is bij het besluit tot wijziging van de subsidieverlening ten behoeve van de aanleg van de Doorstroomas Hengelo CS-Vossebelt te Hengelo.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3. Blijkens artikel 2 van haar statuten stelt appellante zich ten doel:
a. het beoordelen en toetsen van het verkeers- en vervoersbeleid op effectiviteit en doelmatigheid;
b. het bevorderen van een adequaat systeem voor openbaar vervoer en infrastructuur voor fietsers;
c. het bevorderen van de veiligheid van verkeersdeelnemers en in het bijzonder toezien op de uitvoering van overheidsbeleid “Duurzaam Veilig”;
d. het beoordelen en toetsen van de besluitvorming, verkrijging, toekenning en besteding van Europese-, Rijks en andere subsidiemiddelen inzake a t/m c en als belanghebbende op te treden in bestuurlijke procedures ter zake;
e. (..);
f. (..).
2.4. Appellante heeft aangevoerd dat het haar om meer gaat dan een optimale financiële inzet van middelen. Zij streeft in het bijzonder naar goed en hoogwaardig openbaar vervoer tussen Hengelo en de Vinex-locatie Vossenbelt. Er is een samenhang tussen de verschillende geformuleerde doelstellingen, aldus appellante.
2.5. De Afdeling is van oordeel dat het streven naar controle op de verkrijging en de wijze van besteden van financiële middelen voor openbaar vervoer, infrastructuur en het beoordelen en toetsen van het verkeersbeleid van de overheid – welk streven in de vorm van de onderhavige procedure betreffende het wijzigingsbesluit naar de mening van appellante een uitdrukking vormt van haar statutaire doelstelling – op zichzelf een te algemene en niet voldoende specifieke doelstelling is, ondanks het feit dat appellante zich in dit streven beperkt tot de regio Hengelo. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat appellante door het besluit van 8 mei 2001 wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt.
Het oordeel van de rechtbank dat de Minister appellante terecht niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, van de Awb heeft aangemerkt omdat haar belang niet rechtstreeks bij genoemd besluit is betrokken, is derhalve juist.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003
238.