ECLI:NL:RVS:2003:AL3397

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302681/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland op 27 november 2002 een last onder dwangsom opgelegd aan appellante, die een bedrijf exploiteert op een bepaalde locatie. De dwangsom is vastgesteld op € 15.000 per maand voor elke maand dat het bedrijf na 1 januari 2004 niet beschikt over een revisievergunning, met een maximum van € 60.000. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 4 maart 2003. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de Raad van State op 25 april 2003.

De Raad van State heeft de zaak op 2 september 2003 behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R. van der Hoof, en een gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door H.F. Pietstra-Venema, ambtenaar van de gemeente. De Raad overwoog dat de Wet milieubeheer niet vereist dat een vergunning in bezit is, maar verbiedt enkel het in werking hebben van een inrichting zonder vergunning. De opgelegde last onder dwangsom was gericht op het niet beschikken over een revisievergunning na 1 januari 2004, wat niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders. Tevens werd het college opgedragen om binnen 8 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, en werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,00, alsook tot vergoeding van het griffierecht van € 218,00. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 oktober 2003.

Uitspraak

200302681/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2002 heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 15.000 per maand dat het bedrijf van appellante op het adres [locatie] te [plaats] na 1 januari 2004 niet beschikt over een revisievergunning. Het maximum waarboven geen dwangsommen meer worden verbeurd is bepaald op € 60.000.
Bij besluit van 4 maart 2003, verzonden op 18 maart 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R. van der Hoof, advocaat te Opmeer, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door H.F. Pietstra-Venema, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben te veranderen of de werking daarvan te veranderen.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
2.2. Appellante voert aan dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft aangegeven van welke overtreding sprake zou zijn. Tevens voert zij aan dat zij niet gedwongen kan worden tot het aanvragen of het in bezit hebben van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer.
2.2.1. Verweerder stelt dat de vigerende milieuvergunning van appellante is verouderd en dient te worden vervangen door een nieuwe, adequate vergunning.
2.3. De Afdeling overweegt dat de Wet milieubeheer in artikel 8.1, eerste lid, niet het bezit van een vergunning gebiedt maar alleen het in werking zijn van een inrichting zonder vergunning verbiedt. Een dwangsombesluit dient ingevolge het tweede lid van artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht er toe te strekken dat de overtreding ongedaan wordt gemaakt of dat verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding wordt voorkomen. De door verweerder opgelegde last onder dwangsom is gericht op het niet na 1 januari 2004 beschikken over een revisievergunning en strekt daarmee dus niet tot het ongedaan maken van enige overtreding. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland van 4 maart 2003;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland op binnen 8 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wester-Koggenland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de gemeente Wester-Koggenland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Klap
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2003
315.