ECLI:NL:RVS:2003:AL7565

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305608/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van het gebied Gelderse Poort als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn

Op 2 oktober 2003 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanwijzing van het gebied Gelderse Poort als speciale beschermingszone (SBZ) door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Dit besluit, genomen op 24 maart 2000, was gebaseerd op de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen, die gericht is op het behoud van de vogelstand. De verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen deze aanwijzing, stelde dat zijn jachtveld ten onrechte in de SBZ was opgenomen en dat de aanwijzing willekeurig en onzorgvuldig was geschied. Hij verzocht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij vreesde voor schade aan zijn belangen door het jachtverbod dat voortvloeit uit de aanwijzing.

Tijdens de zitting op 26 september 2003 werd het verzoek behandeld. De verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door ambtenaren van het ministerie. De Voorzitter overwoog dat de aanwijzing van de Gelderse Poort als SBZ in overeenstemming was met de geldende criteria en dat er geen gegevens waren die erop wezen dat de aanwijzing op evidente wijze onjuist was. De Voorzitter concludeerde dat er geen urgente belangen waren die een voorlopige voorziening rechtvaardigden. Bovendien werd opgemerkt dat er mogelijkheden zijn voor ontheffing van het jachtverbod ter bestrijding van wildschade, wat de zorgen van de verzoeker niet onderbouwde.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van de besluitvorming door de overheid bij de aanwijzing van beschermde gebieden en de mogelijkheden voor verzoekers om hun belangen te behartigen binnen de kaders van de wet.

Uitspraak

200305608/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2000 heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) het gebied Gelderse Poort aangewezen als speciale beschermingszone (hierna: SBZ) in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L103; hierna: Vogelrichtlijn).
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 15 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 september 2003, waar verzoeker in persoon en vertegenwoordigd door mr. I.A.W. van den Broek, advocaat te Veldhoven, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman en mr. M. Nagel, ambtenaren van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 wijst de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gebieden aan ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen met betrekking tot natuur- en landschapsbehoud, voor zover die verdragen of verplichtingen zulks met zich brengen.
2.2. Het als SBZ aangewezen gebied "Gelderse Poort" ligt in de provincie Gelderland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Rijnwaarden, Zevenaar, Duiven, Westervoort, Elst, Millingen aan de Rijn, Ubbergen, Nijmegen en Gendt, Huissen en Bemmel (thans: gemeente Lingewaard). Het gebied bestaat uit delen van de uiterwaarden en open water, binnendijks gelegen moerassen en graslanden en beslaat een oppervlakte van ongeveer 6.700 hectare, waarvan ongeveer 1.030 hectare in eigendom en beheer is bij terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties. Het is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van Kolgans, Grauwe gans en Slobeend die het gebied benutten als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Voorts is het aangewezen omdat het behoort tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden dan wel pleisterplaatsen in Nederland voor de Roerdomp, Kwartelkoning, Zwarte stern en IJsvogel.
2.3. Verzoeker voert aan dat zijn jachtveld, gelegen in het gebied binnendijks van de Ooijpolder, ten onrechte in de SBZ is opgenomen. Naar zijn mening voldoet het gebied niet aan de geldende criteria voor aanwijzing van SBZ's en is de aanwijzing voorts willekeurig en onzorgvuldig geschied. Hij stelt in zijn belangen te zijn geschaad door het besluit van verweerder nu als gevolg daarvan, in samenhang met de Flora- en faunawet, een jachtverbod geldt. In verband daarmee en mede gezien de spoedige aanvang van het jachtseizoen vraagt verzoeker om schorsing van het bestreden besluit hangende de bezwaarprocedure.
2.4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het jachtveld van verzoeker behoort tot het leefgebied van vogelsoorten waarvoor de Gelderse Poort als SBZ is aangewezen.
2.5. De Voorzitter overweegt dat de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 19 maart 2003, no. 200201933/1 (aangehecht), heeft overwogen dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij bij de aanwijzing van gebieden als SBZ ter uitvoering van het bepaalde in de Vogelrichtlijn de juiste selectie- en begrenzingscriteria heeft gehanteerd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting zijn voorts geen gegevens naar voren gekomen op grond waarvan zonder nader onderzoek, waarvoor gelet op de omvang van zo'n onderzoek deze procedure zich niet leent, op voorhand reeds geconcludeerd zou kunnen worden dat de aanwijzing van de Gelderse Poort als SBZ op evident onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. De Voorzitter is voorts niet gebleken dat zodanig urgente belangen in het geding zijn, dat desalniettemin aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor zover verzoeker stelt dat de aanwijzing als SBZ het bestrijden van wildschade onmogelijk maakt, overweegt de Voorzitter dat op grond van de Flora- en faunawet ontheffing van het jachtverbod kan worden verleend ter bestrijding van wildschade.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2003
12-392.