ECLI:NL:RVS:2003:AL7581

Raad van State

Datum uitspraak
2 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305819/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • S. Scheerhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom wegens overtreding Hinderwetvergunning

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 oktober 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een onderneming gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss, waarbij aan haar twee lasten onder dwangsom waren opgelegd wegens overtreding van de Hinderwetvergunning. Dit besluit was genomen op 21 juli 2003, met kenmerk BvHeus4/6332. Verzoekster verzocht de Voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat zij zich niet kon verenigen met de opgelegde last die betrekking had op voorschrift 4.3 van de vergunning. De Voorzitter heeft het verzoek op 29 september 2003 ter zitting behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder aanwezig waren.

De Voorzitter overwoog dat de verweerder zich ten onrechte bevoegd had geacht om handhavend op te treden, omdat verzoekster aan de eisen van voorschrift 4.3 voldeed. Dit voorschrift vereiste dat het stofafzuigsysteem binnen de inrichting tegen stofexplosies beveiligd moest zijn, maar de Voorzitter concludeerde dat de vergunninghoudster aan de verplichtingen van het voorschrift voldeed. Daarom heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit, voor zover het de last in verband met voorschrift 4.3 betrof, geschorst. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van Oss veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 644,00 werden vastgesteld, en werd het griffierecht van € 218,00 aan verzoekster vergoed.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging door bestuursorganen bij het opleggen van lasten onder dwangsom en de noodzaak om te voldoen aan de specifieke voorwaarden van vergunningen.

Uitspraak

200305819/1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2003, kenmerk BvHeus4/6332, heeft verweerder aan verzoekster twee lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de bij besluit van 18 juni 1986 verleende Hinderwetvergunning.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 september 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H.W. van Noordt Wieringa, advocaat te Groenlo, en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door H.W.J. Staassen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster kan zich niet verenigen met het bestreden besluit voorzover daarbij een last is opgelegd wegens overtreding van voorschrift 4.3. Zij voert onder meer aan dat zij aan het betreffende voorschrift voldoet.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ingevolge voorschrift 4.3 het binnen de inrichting aanwezige centraal stofafzuigsysteem tegen explosies beveiligd moet zijn. Uit verscheidene controlebezoeken is hem gebleken dat dit niet het geval is. Derhalve heeft verweerder zich bevoegd geacht tot handhaving over te gaan.
2.3. In voorschrift 4.3 is bepaald dat het in de gebouwen en op machines en leidingen neergeslagen stof regelmatig afdoende moet worden verwijderd door middel van een tegen stofexplosies beveiligde stofzuiger, of een centraal stofafzuigsysteem met flexibele slang en kunststof mondstuk.
2.4. Naar het oordeel van de Voorzitter houdt voorschrift 4.3, als middelvoorschrift, geen verplichting voor vergunninghoudster in om, indien een centraal stofafzuigsysteem binnen de inrichting aanwezig is ter verwijdering van neergeslagen stof, dit systeem tegen stofexplosies te beveiligen. Een dergelijk stofafzuigsysteem moet volgens het voorschrift zijn uitgerust met een flexibele slang en mondstuk. Niet in geschil is dat aan deze verplichtingen is voldaan door vergunninghoudster. De Voorzitter is dan ook van oordeel dat verweerder zich in zoverre ten onrechte bevoegd heeft geacht om tot handhaving over te gaan.
2.5. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en het bestreden besluit, voorzover dit ziet op de last wegens overtreding van voorschrift 4.3, te schorsen.
2.6. Verweerder dient op hierna te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss van 21 juli 2003, kenmerk BvHeus4/6332, voorzover het de last in verband met voorschrift 4.3 betreft;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oss in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Oss te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Oss aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Scheerhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2003
318.