ECLI:NL:RVS:2003:AL7707

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303622/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • C. Taal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot het stellen van nadere eisen aan de inrichting van een hockeyclub en de ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 oktober 2003 uitspraak gedaan over een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, waarbij nadere eisen zijn gesteld aan de inrichting van de Vereniging Bredase en Nieuwginnekense Mixed Hockey Club Zwart-Wit. Het besluit, genomen op 12 december 2002, werd door de appellanten betwist, omdat zij van mening waren dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De appellanten stelden dat de bekendmaking van het besluit pas op 18 december 2002 had plaatsgevonden, waardoor de termijn voor het indienen van bezwaar pas later zou zijn ingegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft echter geoordeeld dat de publicatie in het Stadsblad niet verplicht was en dat de bezwaartermijn op 13 december 2002 begon. De appellanten hebben hun bezwaar pas na het verstrijken van deze termijn ingediend, waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de appellanten niet in verzuim waren geweest, maar dat de termijn voor het indienen van bezwaar wel degelijk was verstreken. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303622/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2002, kenmerk RME 200217504, heeft verweerder met toepassing van artikel 5 van het Besluit horeca-, sport, en recreatie-inrichtingen milieubeheer, nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting van de Vereniging Bredase en Nieuwginnekense Mixed Hockey Club Zwart-Wit, met betrekking tot haar inrichting op het perceel [locatie] te [plaats]
Bij besluit van 23 april 2003, kenmerk 1.2003.0028.002, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 3 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen per telefaxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda,
en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.A.A.M. Brouwers en mr. M. van Dongen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft het bezwaarschrift van appellanten niet-ontvankelijk verklaard omdat dit eerst na de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt bij hem is ingediend.
2.2. Appellanten zijn van mening dat verweerder hun bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dit verband voeren zij aan dat het bestreden besluit eerst bekendgemaakt is met een publicatie in het Stadsblad van 18 december 2002. Een dergelijke publicatie is volgens appellanten verplicht gelet op het bepaalde in artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Daarnaast voeren zij aan dat de termijn waarbinnen bezwaar kan worden gemaakt, gelet op het bepaalde in artikel 20.7 van de Wet milieubeheer, eerst aanvangt met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:44, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage is gelegd. Voorzover het bezwaarschrift desondanks als niet tijdig moet worden aangemerkt zijn appellanten van mening dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest omdat de publicatie in het Stadsblad bij hen het vertrouwen heeft gewekt dat tot en met 29 januari 2003 bezwaar kon worden gemaakt.
2.3. Ingevolge artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan bij een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 de verplichting worden opgelegd te voldoen aan nadere eisen met betrekking tot daarin aangegeven onderwerpen. Bij de maatregel wordt het bestuursorgaan aangegeven, dat die eisen kan stellen. Bij de maatregel worden de categorieën van gevallen aangegeven, waarin van de beschikking waarbij de nadere eis wordt gesteld, mededeling wordt gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.4. Bij besluit van 12 december 2002 heeft verweerder met toepassing van artikel 5 van het Besluit horeca-, sport, en recreatie-inrichtingen milieubeheer, nadere eisen gesteld met betrekking tot de inrichting van de Vereniging Bredase en Nieuwginnekense Mixed Hockey Club Zwart-Wit (hierna HC Zwart Wit), met betrekking tot haar inrichting op het perceel [locatie] te [plaats]. Dit betreft een besluit als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat dient te worden bekendgemaakt door toezending aan de belanghebbende. Verweerder heeft daartoe dit besluit op 12 december 2002 aan HC Zwart Wit toegezonden. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht ving de bezwaartermijn derhalve aan op 13 december 2002.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat de publicatie in het Stadsblad van 18 december 2002 moet worden aangemerkt als een onverplichte publicatie, nu in het Besluit niet is bepaald dat van een besluit als het onderhavige mededeling moet worden gedaan door kennisgeving in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.
Voorzover appellanten hebben aangevoerd dat, overeenkomstig het bepaalde in artikel 20.7 van de Wet milieubeheer in afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt eerst aanving nadat een exemplaar van het besluit overeenkomstig artikel 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage was gelegd overweegt de Afdeling dat het besluit van 12 december 2002 niet is voorbereid met toepassing van de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat deze artikelen in zoverre niet van toepassing zijn.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift 6 weken, zodat tegen het besluit van 12 december 2002 bezwaar kon worden gemaakt tot en met 23 januari 2003. Vast staat appelanten eerst na het verstrijken van deze termijn hun bezwaar hebben ingediend.
2.4.2. Met betrekking tot de vraag of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellanten in verzuim zijn geweest overweegt de Afdeling dat de rechtsmiddelenclausule in de advertentie op zichzelf juist is en appellanten niet op het verkeerde been kan hebben gezet. In de publicatie werd immers aangegeven dat binnen zes weken na de bekendmaking bezwaar kon worden gemaakt. Het had dan ook op de weg van appellanten gelegen om, wanneer zij zekerheid hadden willen hebben, te informeren naar de datum van bekendmaking. Te meer nu blijkens de stukken verweerder het besluit van 12 december 2002 ook aan appellanten en hun gemachtigde heeft toegezonden. Anders dan appellanten stellen was de publicatiedatum van 18 december 2002 niet maatgevend voor de aanvang van de bezwaartermijn. Het niet tijdig indienen van het bezwaar kan derhalve niet op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht verschoonbaar worden geacht.
2.4.3. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaarschrift van appellanten tegen zijn besluit van 12 december 2002 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2003
325.