ECLI:NL:RVS:2003:AL8886

Raad van State

Datum uitspraak
7 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304071/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • M.L.D. Trippert-van Gemeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunningverlening voor composteren van organisch afval en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 oktober 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vergunningverlening voor het composteren van organische afvalstoffen. De vergunning werd op 6 juni 2003 verleend aan de besloten vennootschap 'Groenrecycling Combinatie B.V.' voor het veranderen van een inrichting gelegen aan de Papelaan-West te Voorschoten. Dit besluit werd op 16 juni 2003 ter inzage gelegd. De vereniging 'Recht door Recht' heeft op 29 juli 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 15 september 2003, waar zowel de verzoekster als de verweerder en de vergunninghoudster aanwezig waren.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekers stelden dat de wijziging van de onderliggende revisievergunning onterecht was, omdat de vergunninghoudster niet had voldaan aan de eisen voor een vloeistofdichte voorziening. De Voorzitter heeft vastgesteld dat er een vloeistofkerende voorziening aanwezig was, maar dat deze niet gekeurd was. Verweerder stelde dat er geen gevaar voor bodemverontreiniging was, wat de Voorzitter niet onjuist achtte. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede afweging tussen de belangen van de verzoeker en de vergunninghouder, en de rol van de Voorzitter in het treffen van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200304071/2.
Datum uitspraak: 7 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging "Recht door Recht", gevestigd te Voorschoten,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2003, kenmerk DGWM/2003/7009, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Groenrecycling Combinatie B.V." een vergunning verleend voor het veranderen van een inrichting voor het composteren van organische afvalstoffen gelegen aan de Papelaan-West (ong.) te Voorschoten, kadastraal bekend gemeente Voorschoten, sectie […], nummers […] en […]. Dit besluit is op 16 juni 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 26 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 september 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door M.W. van de Lint en W.J. ter Keurs, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Rusting en ing. A. Soedhwa, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. M. Boers, gemachtigde, als partij daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 11 januari 2002 is voor onderhavige inrichting een revisievergunning verleend waarin onder meer is voorgeschreven dat de opslag van het te composteren materiaal, het gehele composteringsproces, het inkuilen van gras alsmede de opslag van het narijpingsproduct, de rijpe compost en de afvalwaterbuffer dient plaats te vinden op een blijvend vloeistofdichte bodembeschermende voorziening, die zodanig is uitgevoerd dat geen (vloei)stoffen in de bodem en/of in het omringende terrein terecht kunnen komen. Voorts is in die vergunning bepaald dat de voorziening dient te worden gekeurd conform CUR/PBV-Aanbeveling 44 en, indien nodig, hersteld.
Op verzoek van vergunninghoudster is bij het bestreden besluit de voormelde vergunning in die zin gewijzigd dat ten aanzien van de opslag van de te composteren organische afvalstoffen, het in te kuilen gras, de compost en de zwarte grond en ten aanzien van het narijpingsproces en de waterbuffer volstaan kan worden met - kort samengevat - een vloeistofkerende voorziening in plaats van een vloeistofdichte voorziening. Ten aanzien van het composteren en het inkuilen van gras(rollen) is het verzoek van vergunninghoudster om te kunnen volstaan met een vloeistofkerende voorziening, afgewezen.
2.2.1. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de onderliggende revisievergunning heeft gewijzigd ten aanzien van de opslag van diverse afvalstoffen. Zij voeren onder meer aan dat het niet juist is het wijzigingsverzoek gedeeltelijk te honoreren terwijl vergunninghoudster heeft nagelaten een vloeistofdichte voorziening aan te leggen.
2.2.2. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is in de inrichting voor de opslag van afvalstoffen een vloeistofkerende voorziening aangelegd. Verder is gebleken dat een dergelijke voorziening – kort weergegeven – kan worden aangemerkt als een vloeistofdichte voorziening zodra deze gekeurd is. Een dergelijke keuring heeft in onderhavig geval niet plaatsgevonden.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat er geen gevaar bestaat voor verontreiniging van de bodem indien voor de opslagactiviteiten wordt volstaan met de bestaande vloeistofkerende vloer indien deze afwaterend is aangelegd. Het is de Voorzitter niet gebleken dat dit standpunt onjuist is. In het licht hiervan bestaat er naar het oordeel van de Voorzitter in zoverre dan ook geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2003
289.