ECLI:NL:RVS:2003:AL8903

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305626/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake het meevergassen van secundaire brandstoffen in de Willem-Alexandercentrale

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg, dat op 20 mei 2003 is genomen op verzoek van Nuon Power Buggenum B.V. Dit besluit houdt in dat het college heeft besloten het meevergassen van secundaire brandstoffen in de Willem-Alexandercentrale te gedogen onder bepaalde voorwaarden. Verzoekers, waaronder de stichting 'Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving', hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is eerder op 4 augustus 2003 afgewezen, maar verzoekers hebben nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens hen een heroverweging rechtvaardigen.

De Voorzitter heeft op 29 juli 2003 de zaak behandeld, waarbij verzoekers en verweerder, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, aanwezig waren. De Voorzitter heeft overwogen dat de aanvraag om een revisievergunning, die betrekking heeft op het meevergassen van een groter percentage secundaire brandstoffen, mogelijk kan worden verleend. Dit zou betekenen dat de gedoogde activiteiten binnen afzienbare tijd gelegaliseerd kunnen worden. Verzoekers hebben echter gesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de kadastrale gegevens van het perceel en dat de aanvraag niet gecoördineerd is behandeld met andere benodigde vergunningen.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om tot een ander oordeel te komen dan in de eerdere uitspraak van 4 augustus 2003. Daarom heeft hij het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 9 oktober 2003.

Uitspraak

200305626/1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving", gevestigd te Buggenum, en anderen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003, verzonden 26 mei 2003, kenmerk 03/19292, heeft verweerder op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Nuon Power Buggenum B.V.” (hierna: Nuon) besloten het nemen van proeven, bestaande uit het meevergassen van secundaire brandstoffen in de Willem-Alexandercentrale op het perceel aan de [locatie] te [plaats], onder voorwaarden te gedogen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 5 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 4 augustus 2003 heeft de Voorzitter het verzoek afgewezen.
Bij brief van 20 augustus, bij de Raad van State per fax op dezelfde datum ingekomen, hebben verzoekers de Voorzitter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooij, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.J. Balendonk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is Nuon, vertegenwoordigd door
J.T.W. Pastoors, gemachtigde, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter heeft bij zijn uitspraak van 4 augustus 2003 overwogen dat het aannemelijk is dat de op 25 maart 2002 ingediende aanvraag om een revisievergunning, die mede ziet op het meevergassen van een aanzienlijk groter percentage secundaire brandstoffen dan volgens het gedoogbesluit is toegestaan, kan worden verleend, zodat de gedoogde activiteiten binnen een afzienbare termijn kunnen worden gelegaliseerd. Hij heeft hierin aanleiding gezien het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.2. Verzoekers voeren aan dat zich na de uitspraak van 5 augustus 2003 nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigen. Zo bestaat er, huns inziens, onduidelijkheid met betrekking tot de kadastrale gegevens van het perceel waarop de inrichting is gevestigd en is de aanvraag ten onrechte niet gecoördineerd behandeld met een zestal vergunningen die ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren vereist zijn. Hierdoor zal de te verlenen vergunning naar hun mening in rechte niet in stand kunnen blijven en is legalisatie op korte termijn derhalve niet mogelijk.
2.3. Daargelaten de vraag of de te verlenen revisievergunning om bovengenoemde redenen in rechte niet in stand zou kunnen blijven, bevat het verzoekschrift en het ter zitting aangevoerde naar het oordeel van de Voorzitter geen nieuwe feiten of omstandigheden die zich eerst na de uitspraak van 4 augustus 2003 hebben voorgedaan en die thans zouden moeten leiden tot een ander oordeel dan het oordeel dat de Voorzitter in zijn uitspraak van 4 augustus 2003 heeft gegeven. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2003
255-361.