ECLI:NL:RVS:2003:AL8913

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205948/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 oktober 2003 uitspraak gedaan op een verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak van 31 juli 2002. Verzoekster had de Afdeling verzocht om herziening van de uitspraak in zaak no. 200105596/1, die de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 28 september 2001 bevestigde. De herzieningsaanvraag werd ingediend op 21 oktober 2002, waarbij verzoekster stelde dat de Afdeling niet op de hoogte was van een belangrijke brief van het college van burgemeester en wethouders van Enschede, gedateerd 27 augustus 2001, die zij pas na de uitspraak had ontvangen. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 19 augustus 2003, waarbij verzoekster in persoon aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door mr. A.J. IJsseldijk.

De Afdeling overwoog dat op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak slechts kan worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Afdeling concludeerde dat verzoekster de inhoud van de brief van 27 augustus 2001 vóór de uitspraak op 31 juli 2002 al kende, waardoor het verzoek om herziening niet voor inwilliging in aanmerking kwam. De Afdeling wees het verzoek af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de Afdeling de verzoekster in het ongelijk stelde en de eerdere uitspraak handhaafde.

Uitspraak

200205948/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2002 in zaak no. 200105596/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 31 juli 2002, in zaak no. 200105596/1, heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank te Almelo van 28 september 2001 bevestigd.
De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 21 oktober 2002 heeft verzoekster de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 juni 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) van antwoord gediend.
Bij brief van 18 juli 2003 heeft verzoekster nadere stukken ingediend. Een afschrift daarvan is aan het college gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2003, waar verzoekster in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De Afdeling stelt voorop dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
2.3. Verzoekster heeft betoogd dat de Afdeling niet op de hoogte was van de inhoud van de brief van het college van 27 augustus 2001 aan haar echtgenoot [naam]. Indien dat wel het geval zou zijn geweest zou volgens haar de Afdeling tot een ander oordeel zijn gekomen. Voorts blijkt uit de stukken dat verzoekster de inhoud van de brief bij de mondelinge behandeling van haar beroep bij de rechtbank op 6 september 2001 aan de orde heeft gesteld.
2.4. Nu verzoekster over de brief van 27 augustus 2001 beschikte vóór de datum van de uitspraak (31 juli 2002) laat de tekst van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb geen andere conclusie toe dan dat het onderhavige verzoek om herziening niet voor inwilliging in aanmerking kan komen.
2.5. Het verzoek moet dan ook worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003
202.