200303101/1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Helmond,
verweerder.
Bij besluit van 3 september 2002, kenmerk B09-2002, heeft verweerder op grond van de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming besloten dat:
- op de [locatie] sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor sanering zeer urgent is;
- wordt ingestemd met het saneringsplan;
- met de uitvoering van het voornemen tot saneren voor augustus 2006 moet worden gestart;
- de start van de sanering vijf werkdagen van tevoren moet worden gemeld;
- het gebruik van de bodem anders dan het in het saneringsplan genoemde toekomstige gebruik (wonen met tuinen) aan het bevoegd gezag moet worden gemeld;
- binnen drie maanden na afloop van de sanering een evaluatierapport ter beoordeling aan het bevoegd gezag moet worden voorgelegd.
Bij besluit van 25 maart 2003, kenmerk 02.7870PH/BJZ, verzonden op 4 april 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 7 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan appellanten toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Hoorn en drs. F. Jonker, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk verklaard. Overwogen is dat appellanten niet als belanghebbenden bij het besluit van 3 september 2002 (hierna: het primaire besluit) kunnen worden aangemerkt omdat het primaire besluit geen directe gevolgen heeft voor hun woon- en leefomgeving. Derhalve meent hij dat de belangen van appellanten niet rechtstreeks bij het primaire besluit zijn betrokken.
2.2. Appellanten betogen dat verweerder hen ten onrechte niet als belanghebbenden bij het primaire besluit heeft aangemerkt. Zij stellen in dit verband dat zij onder meer geluid- en stofhinder zullen ondervinden van de te verrichten saneringswerkzaamheden, nu de te saneren locatie grenst aan de achterzijde van de percelen van hun woningen. Gelet op het vorenstaande zijn zij dan ook van mening dat hun belangen rechtstreeks bij het primaire besluit zijn betrokken.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat uitsluitend als belanghebbende kan worden beschouwd degene die rechthebbende is ten aanzien van de locatie waar de bodemsanering plaats zal vinden, vindt geen steun in de wet. Uit de stukken blijkt dat de percelen van de woningen van appellanten grenzen aan de te saneren locatie. Gelet hierop kan worden verwacht dat zij mogelijk gevolgen ondervinden van de op de locatie aanwezige bodemverontreiniging en de sanering daarvan. Reeds om die reden is de Afdeling dan ook van oordeel dat de belangen van appellanten rechtstreeks bij het primaire besluit zijn betrokken en dat zij als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden aangemerkt. Verweerder heeft het bezwaar van appellanten ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het beroep is gegrond en het besluit dient te worden vernietigd.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 25 maart 2003, kenmerk 02.7870PH/BJZ;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 48,77; het bedrag dient door de gemeente Helmond te worden betaald aan appellanten;
IV. gelast dat de gemeente Helmond aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2003