ECLI:NL:RVS:2003:AM2458

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302869/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S. Zwemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering exploitatievergunning voor escortservice door college van burgemeester en wethouders van Venlo

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo op 2 april 2002 besloten om de gevraagde exploitatievergunning voor een escortservice te weigeren. Dit besluit was gebaseerd op artikel 3:21, eerste lid, onder c van de Algemene Plaatselijke Verordening (Apv) van de gemeente Venlo. Het college was van mening dat er aanwijzingen waren dat in de escortservice personen werkzaam zouden zijn in strijd met de wetgeving omtrent seksinrichtingen en de Wet arbeid vreemdelingen.

Appellant, die de vergunning had aangevraagd, ging in beroep tegen deze weigering. De rechtbank te Venlo verklaarde op 25 maart 2003 het beroep ongegrond. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn eerdere argumenten herhaalde. De zaak werd behandeld op 8 september 2003, maar appellant verscheen niet. Het college werd vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college verplicht was de vergunning te weigeren op basis van het imperatieve karakter van de Apv. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 oktober 2003.

Uitspraak

200302869/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Venlo van 25 maart 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college), voor zover thans van belang, besloten met toepassing van artikel 3:21, eerste lid en onder c van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Venlo (hierna: de Apv) de door appellant gevraagde exploitatievergunning voor een escortservice aan de [locatie] te [plaats], te weigeren.
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Venlo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2003, waar appellant met kennisgeving niet is verschenen, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Venlo (hierna: de Apv) is het verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd gezag.
Ingevolge artikel 3:21, eerste lid, sub c van de Apv wordt een vergunning als bedoeld in artikel 3:13, eerste lid, geweigerd indien er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
2.2. Het hoger beroep is louter een herhaling van hetgeen appellant reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat in dit geval het imperatieve karakter van artikel 3:21, eerste lid, sub c van de Apv meebrengt dat het college verplicht was de gevraagde exploitatievergunning te weigeren.
Het hoger beroep is mitsdien ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
91-402.