ECLI:NL:RVS:2003:AM2502

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303729/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand voor zelfstandig beroep

In deze zaak heeft de Raad van State op 22 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor toevoeging in het kader van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). De appellante, die als zelfstandige een eenmanszaak genaamd 'Home Line' voert, had op 25 juli 2001 een aanvraag ingediend voor rechtsbijstand om verweer te voeren in een verbintenisrechtelijk geschil met een Portugese leverancier. De aanvraag werd afgewezen door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage. Hierop volgde een ongegrondverklaring van het beroep door de Raad voor Rechtsbijstand op 2 januari 2002 en later ook door de rechtbank te 's-Gravenhage op 2 april 2003.

De rechtbank oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de voortzetting van haar bedrijf afhankelijk was van het resultaat van de verzochte rechtsbijstand. De Raad van State bevestigde dit oordeel en stelde dat volgens artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, rechtsbijstand niet wordt verleend indien het rechtsbelang betrekking heeft op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, tenzij de voortzetting daarvan afhankelijk is van de uitkomst van de rechtsbijstand. De Raad van State concludeerde dat de financiële positie van appellante niet voldoende was om aan te tonen dat de procedure de enige was waarvan het voortbestaan van haar bedrijf afhing.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de betrokken rechters de zaak in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

200303729/1.
Datum uitspraak: 22 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 2 april 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage de aanvraag van appellante om toevoeging in de zin van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 april 2003 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2003, waar appellante in persoon is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante voert als zelfstandige de eenmanszaak "Home Line". Het verzoek om toevoeging betreft het voeren van verweer in een verbintenisrechtelijk geschil met een Portugese leverancier ter hoogte van circa ƒ 15.000,00/€ 6.806,70.
2.2. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop het verzoek betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte rechtsbijstand.
2.2.1. De memorie van antwoord bij dit artikel vermeldt onder meer: “Het kan naar ons oordeel niet zo zijn dat de rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende worden afgewenteld op de overheid. Deelname aan het economisch leven brengt nu eenmaal risico’s met zich. De ondernemer, of deze zelfstandige is of niet, kan voor dit soort risico’s reserveren of zich verzekeren.” (Kamerstukken II, 1992/1993, 22 609, nr. 6, blz. 12).
2.3. De rechtbank heeft met juistheid, samengevat weergegeven, overwogen dat appellante, gelet op de financiële positie, er niet in is geslaagd om aan te tonen dat voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de verzochte rechtsbijstand.
2.3.1. Voorwaarde voor een toevoeging is dat de procedure, waarvoor de toevoeging is verzocht, de enige is waarvan het voortbestaan van het bedrijf afhangt. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet worden staande gehouden dat de voortzetting van het bedrijf van appellante uitsluitend afhankelijk is van de vordering waarop het verzoek om toevoeging ziet. Een toevoeging onder die omstandigheden verdraagt zich niet met de hiervoor geciteerde wettelijke bepaling, waaruit terughoudendheid van de wetgever blijkt ten aanzien van een verzoek als in geding.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2003
195-209.