ECLI:NL:RVS:2003:AM5346

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304572/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan veehouderij Bedum

Op 28 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bedum een wijzigingsplan vastgesteld voor de aanwijzing van een bebouwingsvlak aan de Noordwolderweg, bedoeld voor het verplaatsen van een veehouderijbedrijf. Dit besluit werd op 6 mei 2003 goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Groningen. Verzoeker heeft op 10 juli 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 3 oktober 2003 behandeld. Tijdens de zitting waren verzoeker en vertegenwoordigers van de gemeente en provincie aanwezig. Verzoeker vreesde voor geluid- en stankoverlast en het verlies van uitzicht door de bebouwing. De afstand van verzoekers woning tot het bebouwingsvlak bedraagt ongeveer 450 meter. De Voorzitter oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat de Afdeling in de bodemprocedure zou oordelen dat de goedkeuring van het wijzigingsplan onterecht was. Hoewel het uitzicht van verzoeker enigszins beperkt zou worden, woog het belang van het veehouderijbedrijf zwaarder. De Voorzitter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 21 oktober 2003.

Uitspraak

200304572/2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bedum het wijzigingsplan “Wijziging ex artikel 11 WRO bestemmingsplan Buitengebied – aanwijzing bebouwingsvlak aan de Noordwolderweg voor het verplaatsen van een veehouderijbedrijf” vastgesteld.
Bij besluit van 6 mei 2003, kenmerk 2003-06471/19, RP, heeft verweerder beslist omtrent de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 10 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 oktober 2003, waar verzoeker, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.J. van der Kooi, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is drs. J.M. Peppelenbos-te Selle, ambtenaar van de gemeente, namens het college van burgemeester en wethouders van Bedum, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in het opnemen van een bebouwingsvlak ten behoeve van een veehouderijbedrijf dat de bedrijfsbebouwing in verband met de uitbreiding van een bedrijventerrein dient te verplaatsen.
2.3. Verzoeker heeft gevraagd om schorsing van de goedkeuring van het wijzigingsplan. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat zijn uitzicht verloren gaat en vreest daarnaast voor geluid- en stankoverlast.
2.4. De afstand van de woning van verzoeker tot het bebouwingsvlak is ongeveer 450 meter. Derhalve bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat verweerder ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat niet voor ernstige geluid- en stankoverlast behoeft te worden gevreesd.
Wel is aannemelijk geworden dat het vrije uitzicht van verzoeker door de bebouwing enigszins wordt beperkt, met name wat betreft de zichtlijn op de Martinitoren.
De Voorzitter ziet hierin echter onvoldoende aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat verweerder niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het college van burgemeester en wethouders meer gewicht kon toekennen aan het belang van het veehouderijbedrijf bij het bebouwingsvlak dan aan het belang van verzoeker bij het behoud van een vrij uitzicht. Voorzover verzoeker in dit verband heeft gewezen op alternatieve plaatsen overweegt de Voorzitter dat, daargelaten dat alternatieven eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet, ter zitting aannemelijk is geworden dat de door verzoeker genoemde plaatsen minder geschikt zijn.
2.5. Gelet op het voorgaande bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen grond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Langeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2003
317