ECLI:NL:RVS:2003:AM5362

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305203/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil over revisievergunning voor staalconstructiebedrijf met betrekking tot geluidshinder

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 oktober 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een revisievergunning die was verleend aan een staalconstructie- en installatiebedrijf. De vergunninghouder had op 24 juni 2003 een revisievergunning aangevraagd, die op 3 juli 2003 ter inzage werd gelegd. Verzoekers, wonend nabij het industrieterrein, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vrezen voor onaanvaardbare geluidshinder door de uitbreiding van de inrichting en de verruiming van de werktijden. De verzoekers hebben de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, wat leidde tot een zitting op 23 september 2003.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat de vergunning betrekking heeft op een uitbreiding van de inrichting met een opslagloods en verruiming van de werktijden. De dichtstbijzijnde woning van de verzoekers bevindt zich op het industrieterrein. De verzoekers hebben betoogd dat de geluidgrenswaarden die zijn gesteld in de vergunning niet representatief zijn en dat het akoestisch rapport niet op een representatieve bedrijfssituatie is gebaseerd.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat de geluidgrenswaarden, die zijn vastgesteld op basis van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, in redelijkheid zijn gekozen. Hij heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de representativiteit van het akoestisch rapport. De Voorzitter heeft de voorlopige voorziening getroffen door te bepalen dat de aanvraag en het akoestisch rapport deel uitmaken van de vergunning, maar heeft het verzoek voor het overige afgewezen. Tevens is de gemeente Westerveld gelast om het griffierecht aan de verzoekers te vergoeden.

Uitspraak

200305203/2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003, kenmerk 7991 CZ 28, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een staalconstructie- en installatiebedrijf op het perceel [locatie 1] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Dwingeloo, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 3 juli 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 24 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 september 2003, waar verzoekers, waarvan [verzoeker A] in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door G. Nienhuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door
[gemachtigde], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De ter beoordeling staande revisievergunning ziet onder andere op een uitbreiding van de inrichting met een opslagloods en een verruiming van de werktijden, in die zin dat thans van maandag tot en met vrijdag van 05.00 tot 22.00 uur en op zaterdag van 07.30 tot 22.00 uur mag worden gewerkt. De inrichting is gelegen op een industrieterrein. De dichtstbijzijnde woning is de bedrijfswoning van verzoekers die eveneens op het industrieterrein is gelegen.
2.3. Het geschil spitst zich toe op het betoog van verzoekers dat de uitbreiding van de inrichting en de verruiming van de werktijden onaanvaardbare geluidhinder met zich zal brengen. Verzoekers bestrijden in dit verband voorts de uitkomsten van het akoestisch rapport van [naam] raadgevende ingenieurs, van 11 september 2002, dat naar hun mening niet gebaseerd is op een representatieve bedrijfssituatie.
2.3.1. In de onderhavige vergunning zijn voor de gevel van de woning van verzoekers ([locatie 2]) geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) gesteld van 53 dB(A), 48 dB(A) en 30 dB(A) voor de dag-, avond- en nachtperiode. Voor deze perioden zijn piekgeluidgrenswaarden gesteld van respectievelijk 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A). De voor de dagperiode geldende piekgeluidgrenswaarde is niet van toepassing op het laden en lossen ten behoeve van de inrichting.
2.3.2. Verweerder heeft bij het stellen van de geluidgrenswaarden de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen. Verder heeft hij aansluiting gezocht bij het akoestisch rapport dat deel uitmaakt van de aanvraag. In dit rapport is gesteld dat na de uitbreiding van de inrichting ter hoogte van de woning van verzoekers een langtijdgemiddelde geluidbelasting van 53 dB(A), 48 dB(A) en 29 dB(A) in respectievelijke de dag-, avond- en nachtperiode zal optreden. Daarmee worden bij deze woning wat de dag- en avondperiode betreft de in hoofdstuk 4 van de Handreiking opgenomen richtwaarden voor woonomgevingen overschreden. Verweerder heeft evenwel gemeend dat de bovengenoemde geluidgrenswaarden voor de dag- en avondperiode konden worden gesteld, aangezien de woning van verzoekers een op een industrieterrein gelegen bedrijfswoning is, de inrichting deze geluidruimte nodig heeft en het treffen van aanvullende akoestische maatregelen redelijkerwijs niet van vergunninghouder kan worden gevergd.
2.4. De Voorzitter overweegt dat verweerder zich, mede gelet op de door hem gegeven motivering, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het door hem gekozen beschermingsniveau ten aanzien van geluid toereikend kan worden geacht. Voorts acht de Voorzitter voorshands onvoldoende aanknopingspunten aanwezig voor het oordeel dat het akoestisch rapport geen representatief beeld geeft van de te verwachten geluidbelasting. De Voorzitter ziet in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Met betrekking tot de naleefbaarheid van de geluidgrenswaarden overweegt de Voorzitter dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat indien de inrichting in werking is overeenkomstig de representatieve bedrijfssituatie, die is beschreven in het bij de aanvraag behorende akoestisch rapport, de gestelde geluidgrenswaarden niet zullen worden overschreden. De aanvraag noch het akoestisch rapport maken evenwel deel uit van de vergunning, terwijl uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden opgemaakt dat dit wel is beoogd. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te noemen voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voorzover verzoekers vrezen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zullen worden nageleefd, overweegt de Voorzitter dat deze grond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning en om die reden niet kan slagen. De Algemene wet bestuursrecht voorziet overigens in de mogelijkheid tot het treffen van maatregelen die strekken tot het afdwingen van de naleving van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden. Ook in het overige dat door verzoekers naar voren is gebracht, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat aan het dictum van het bestreden besluit de zinsnede wordt toegevoegd: “De aanvraag en het daarbij behorende akoestisch rapport maken deel uit van de vergunning.”;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat de gemeente Westerveld aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2003
255-361.