ECLI:NL:RVS:2003:AM5365

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206016/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek om schadevergoeding van een appellante, die schade claimde als gevolg van een bestemmingsplan. De appellante had eerder een verzoek ingediend bij de raad van de gemeente Venhuizen, dat op 30 maart 2000 werd afgewezen. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van de Stichting Advies Onroerende Zaken uit 1997. De appellante had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de raad verklaarde dit bezwaar ongegrond op 22 februari 2001. De rechtbank te Alkmaar bevestigde deze beslissing op 26 september 2002, waarna de appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State overwoog dat volgens artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een gemeenteraad schadevergoeding kan toekennen aan belanghebbenden die schade lijden door een bestemmingsplan, mits deze schade niet redelijkerwijs voor hun rekening behoort te komen. In deze zaak was de appellante echter geen eigenaar meer van het perceel op het moment dat het bestemmingsplan in werking trad. Hierdoor kon de schade die zij claimde niet worden toegeschreven aan het nieuwe bestemmingsplan, en was de afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding terecht.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig waren.

Uitspraak

200206016/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 26 september 2002 in het geding tussen:
appellante
en
de raad van de gemeente Venhuizen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2000 heeft de raad van de gemeente Venhuizen (hierna: de raad), onder meer onder verwijzing naar een rapport van de Stichting Advies Onroerende Zaken te Rotterdam van 14 mei 1997, een verzoek van appellant om vergoeding van schade, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2001 heeft de raad, in overeenstemming met het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van 3 januari 2001, het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2002, verzonden op 3 oktober 2002, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 januari 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. G. de Hoogd, advocaat te Purmerend, en de raad, vertegenwoordigd door W.G. Westhoff, gemeentesecretaris der gemeente Venhuizen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voorzover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Teneinde de realisering van een bungalowpark op het toen nog in eigendom bij appellante zijnde perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Venhuizen, sectie T, nr. 366 mogelijk te maken, is ter vervanging van het bestemmingsplan "Schellinkhout 1975, 1e herziening", op 24 april 1997 het thans vigerende bestemmingsplan "Schellinkhout, De Witte Hoeve 1996" vastgesteld. De bestemming van het perceel is hierbij gewijzigd van "recreatieve doeleinden II" in "recreatieve doeleinden". Dit bestemmingsplan is op 17 februari 1998 in werking getreden en op 18 juni 1998 onherroepelijk geworden. Op 31 oktober 1997 heeft de notariële overdracht plaatsgevonden van het perceel aan de [locatie] te [plaats]. Recreatiepark De Witte Hoeve BV is per die datum eigenaar geworden.
2.3. Aangezien appellante ten tijde de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Schellinkhout, De Witte Hoeve 1996" geen eigenares meer was van het voormelde perceel, is de beweerdelijk door haar geleden schade derhalve niet het gevolg van voornoemd bestemmingsplan, zodat de raad het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd, waaronder de omstandigheid dat zij het betrokken perceel onder druk heeft verkocht - wat hier ook van zij - maakt dit niet anders.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003
164-424.