ECLI:NL:RVS:2003:AM5369

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305335/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffing gemeentelijke zorgplicht voor afvalwaterinzameling in Moerdijk

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 oktober 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Dit besluit, genomen op 24 juni 2003, verleende ontheffing aan de gemeente Moerdijk van de gemeentelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater voor 585 ongerioleerde percelen in het buitengebied. Verzoekers, wonend in dit gebied, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesden dat zij nieuwe septic tanks moesten aanleggen als gevolg van de ontheffing.

De Voorzitter heeft het verzoek op 30 september 2003 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers in persoon aanwezig waren en verweerder vertegenwoordigd was door J.H.M. Okkerse. Ook de gemeente Moerdijk was vertegenwoordigd. De Voorzitter overwoog dat verzoekers spoedeisend belang hadden bij hun verzoek, omdat zij investeringen in nieuwe septic tanks vreesden. Echter, het bleek dat de huidige septic tanks van verzoekers goed functioneerden en dat er geen noodzaak was om nieuwe tanks aan te leggen op korte termijn. De Voorzitter concludeerde dat verzoekers in redelijkheid konden afwachten op de beslissing van verweerder op hun bezwaar.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De beslissing werd genomen in het openbaar en de uitspraak werd ondertekend door de Voorzitter en de ambtenaar van Staat. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200305335/1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], en [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft verweerder op verzoek van de gemeente Moerdijk ingevolge artikel 10.33, tweede lid, van de Wet milieubeheer voor de duur van vier jaar ontheffing verleend van de gemeentelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater, voor 585 ongerioleerde percelen in haar buitengebied, zijnde niet-kwetsbaar gebied.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 13 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 september 2003, waar verzoekers in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J.H.M. Okkerse, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, vertegenwoordigd door ing. L.A.B. van Bastelaere, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer draagt elke gemeente zorg voor de doelmatige inzameling en het doelmatig transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen haar grondgebied gelegen percelen.
Ingevolge artikel 10.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer kunnen gedeputeerde staten, op verzoek van burgemeester en wethouders, in het belang van een doelmatig beheer van afvalwater ontheffing verlenen van de verplichting opgenomen in het eerste lid, voor een in die ontheffing genoemde periode voor een gedeelte van het grondgebied van de gemeente dat gelegen is buiten de bebouwde kom.
2.2. Met het verzoek beogen verzoekers – kort weergegeven – dat de woningen in het buitengebied, zijnde niet-kwetsbaar gebied, worden aangesloten op het gemeentelijk riool. De bij het bestreden besluit aan het college van burgemeester en wethouders verleende ontheffing van de zorgplicht heeft tot gevolg dat verzoekers niet worden aangesloten op het riool. Verzoekers stellen dat zij als gevolg van de ontheffing nieuwe septic tanks (IBA klasse I systeem) moeten aanleggen, hetgeen huns inziens, mede gelet op de duur van de ontheffing, een te grote investering is. Verzoekers verwachten voorts dat zij na de ontheffingsperiode van vier jaar alsnog op de riolering zullen worden aangesloten.
2.3. Verweerder heeft de ontheffing gebaseerd op §4.3.2 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant (hierna: PMV) en de Nota Lozingen Buitengebied provincie Noord-Brabant van maart 2003. Op grond hiervan is het provinciaal uitgangspunt – kort weergegeven – dat indien de aansluitkosten op het riool in niet-kwetsbaar gebied hoger zijn dan € 7.560,00 de aansluiting niet doelmatig is.
2.4. Gesteld noch gebleken is dat het provinciale ontheffingsbeleid voor de gemeentelijke zorgplicht zich niet verdraagt met artikel 10.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. Het geschil spitst zich dan ook toe op de toepassing van dat beleid in dit geval.
2.5. De Voorzitter overweegt dat verzoekers hebben aangegeven spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit nu zij huns inziens moeten investeren in de aanleg van nieuwe septic tanks (IBA klasse I systeem).
Vaststaat dat verzoekers in het bezit zijn van septic tanks met een inhoud die kleiner is dan 6 m3. Blijkens het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is het toegestaan om het gebruik van bestaande, mits goed functionerende, septic tanks die kleiner zijn dan 6 m3 te handhaven totdat deze zijn afgeschreven. Hiervoor staat naar verwachting een periode van tien tot vijftien jaar. Gesteld noch gebleken is dat de huidige septic tanks van verzoekers niet goed functioneren, zodat op korte termijn geen nieuwe septic tanks dienen te worden aangelegd.
Gelet hierop en nu ook voor het overige niet is gebleken van enig spoedeisend belang op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verzoekers in redelijkheid niet de beslissing van verweerder op hun bezwaar kunnen afwachten, ziet de Voorzitter geen aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor inwilliging in aanmerking te laten komen.
2.6. De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
De Voorzitter w.g. Melse
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2003
191-353.