ECLI:NL:RVS:2003:AM5377

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206509/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor lozen van afvalstoffen door mestverwerkingsinstallatie

In deze zaak gaat het om de vergunningverlening aan de stichting "Stichting Claenergy Wanroij" voor het lozen van afvalstoffen van een mestverwerkingsinstallatie op het rioleringsstelsel van de gemeente Sint Anthonis. De vergunning werd verleend op 1 oktober 2002 door verweerder, het dagelijks bestuur van waterschap de Maaskant. Appellanten, die zich verzetten tegen deze vergunning, hebben op 9 december 2002 beroep ingesteld bij de Raad van State. De beroepen zijn later aangevuld en de zaak is op 5 augustus 2003 ter zitting behandeld.

Appellanten stellen dat de Wvo-vergunning tekortschiet omdat er geen bepalingen zijn opgenomen over proefnemingen met alternatieve (afval)stoffen. Ze beargumenteren dat de vergunningen voor de mestverwerkingsinstallatie en de Wvo-vergunning onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter vastgesteld dat de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning en dat uitsluitend mag worden geloosd zoals is aangevraagd. Dit uitgangspunt is in de vergunning bevestigd.

De Afdeling concludeert dat de vergunningen op het punt van proefnemingen met alternatieve stoffen op elkaar zijn afgestemd. Indien er wijzigingen in de verwerking plaatsvinden die een vergunning vereisen, biedt de Wet milieubeheer een waarborg voor een procedurele en inhoudelijke afstemming met de Wvo-vergunning. De Afdeling verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 29 oktober 2003.

Uitspraak

200206509/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het waterschap de Maaskant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft verweerder aan de stichting “Stichting Claenergy Wanroij” een vergunning verleend als bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) voor het lozen van afvalstoffen van een mestverwerkingsinstallatie op het rioleringsstelsel van de gemeente Sint Anthonis.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brieven van 6 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2002, beroep ingesteld. De beroepen zijn aangevuld bij brieven van 7 januari 2003.
Bij brief van 5 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de beroepen ter zitting behandeld op 5 augustus 2003. Daar zijn appellanten vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg. Namens de stichting “Stichting Cleanergy Wanroij” is het woord gevoerd door mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten stellen zich op het standpunt dat in de Wvo-vergunning ten onrechte bepalingen ontbreken omtrent proefnemingen met alternatieve (afval)stoffen, zoals is vergund ingevolge de voorschriften 1.8.1 tot en met 1.8.5 van de aan de aanvraagster op 15 oktober 2002 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een mestverwerkingsinstallatie. Volgens hen zijn die vergunning en de Wvo-vergunning op dit onderdeel onvoldoende op elkaar afgestemd. Zij stellen verder dat onvoldoende gewaarborgd is dat bij wijzigingen van de te verwerken afvalstoffen de lozingseisen daaraan zullen worden aangepast.
2.2. De Afdeling stelt vast dat in het dictum van het bestreden besluit is bepaald dat de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. Dit betekent dat uitsluitend mag worden geloosd zoals is aangevraagd. In artikel 1 van de vergunning is dit uitgangspunt ten overvloede bevestigd.
De op 15 oktober 2002 aan de aanvraagster verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer bevat onder 1.8 vergunningvoorschriften die betrekking hebben op proefnemingen met alternatieve (afval)stoffen. Gezien het bepaalde in vergunningvoorschrift 1.8.2, aanhef en onder e, wordt voor zo’n proefneming slechts toestemming verleend indien aangetoond is dat de proefneming niet in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de WVO. Dat houdt in dat slechts kan worden ingestemd met een proefneming, indien en voor zover dat geen strijd oplevert met de onderhavige WVO-vergunning. Naar het oordeel van de Afdeling zijn die vergunningen op dit onderdeel dan ook op sluitende wijze op elkaar afgestemd.
Indien de verwerking in de inrichting anders dan door middel van de eerder bedoelde proefnemingen wijzigt en daarvoor een vergunning is vereist ingevolge de Wet milieubeheer, dan biedt paragraaf 8.1.3.2 van die wet een in rechte afdwingbare waarborg dat die wijziging procedureel en inhoudelijk wordt afgestemd op de WVO-vergunning.
Indien anderszins meer of anders wordt geloosd dan op grond van de WVO-vergunning is toegestaan, dan kunnen appellanten handhaving van die vergunning vragen en naleving van die vergunning in rechte afdwingen.
2.3. Op grond van het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003
157.