ECLI:NL:RVS:2003:AM5478

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302927/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verkeersbesluit inzake eenrichtingsverkeer op afrit Molenhoek/Meliepark te Vlijmen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heusden ongegrond werd verklaard. Het college had op 23 juli 2001 eenrichtingsverkeer ingesteld op de afrit Molenhoek/Meliepark in de richting van het Meliepark te Vlijmen. Appellant, bewoner van de Molenhoek, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college op 19 februari 2002 ongegrond werd verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 26 maart 2003. Appellant stelde hiertegen hoger beroep in bij de Raad van State, die de zaak op 18 september 2003 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat het college bij de afweging van de betrokken belangen een onjuiste uitleg had gegeven aan de bestemmingsplanvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan “Meliepark”. De Molenhoek was voornamelijk bestemd voor fiets- en wandelverkeer, en het college had niet voldoende rekening gehouden met deze bestemming bij het nemen van het verkeersbesluit. De Raad van State concludeerde dat er sprake was van onevenwichtigheid in de belangenafweging, waardoor het besluit niet in redelijkheid kon worden genomen.

Het hoger beroep van appellant werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad van State verklaarde het beroep van appellant alsnog gegrond. Het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant en moest het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij verkeersbesluiten en de noodzaak om bestemmingsplannen correct te interpreteren.

Uitspraak

200302927/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) eenrichtingsverkeer ingesteld op de afrit Molenhoek/Meliepark in de richting van het Meliepark te Vlijmen.
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college, voorzover thans van belang, het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2003, verzonden op 27 maart 2003, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.J. van de Woestijne en mr. drs. E.M.C.M. van Leijen, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant, bewoner van de Molenhoek te Vlijmen - een dijk waarachter een woonwijk, het Meliepark, is gesitueerd - heeft het college verzocht een (neerlaatbare) paal te plaatsen op de afrit van het Meliepark naar de Molenhoek, ter bescherming van de wandelaars, spelende kinderen en fietsers op de dijk tegen het van en naar het Meliepark rijdende verkeer. Bij zijn besluit van 23 juli 2001 heeft het college, gelet op de diverse klachten van bewoners van de Molenhoek alsmede de constatering dat het uit de wijk komende verkeer slecht zicht heeft op het verkeer op de dijk, op de genoemde afrit eenrichtingsverkeer ingesteld in de richting van de woonwijk. Bij besluit van dezelfde datum heeft het college besloten tot de instelling van een 30 km/u-zone (met de bijbehorende infrastructurele maatregelen) op de Molenhoek. Appellant vindt de genoemde maatregelen niet ver genoeg gaan.
2.2. Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Het is over die afweging verantwoording verschuldigd aan de raad. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
2.3. Van een dergelijke onevenwichtigheid in de belangenafweging is in dit geval sprake. Appellant heeft terecht betoogd dat het college bij de afweging van de betrokken belangen is uitgegaan van een onjuiste uitleg van de in het vigerend bestemmingsplan “Meliepark” opgenomen planvoorschriften, aangezien hieruit volgt dat de Molenhoek voornamelijk is bestemd voor fiets- en wandelverkeer. In de planvoorschriften is een onderscheid gemaakt tussen straten die zijn aangewezen als “Verkeers- en verblijfsdoeleinden Vb - buurtstraat”, “Verkeers- en verblijfsdoeleinden Vw - woonerf” en “Verkeers- en verblijfsdoeleinden Vd - dijkroute”. Uit de bijbehorende toelichting volgt dat de als “buurtstraat” aangewezen straten met name zijn bedoeld om dienst te doen als ontsluitingsweg van het nieuwe woongebied alsmede ter ontsluiting van de aanliggende erven, dat de als “woonerf” aangewezen gronden toegankelijk zijn voor het gemotoriseerd verkeer, terwijl zij een functie hebben als verblijfsgebied en een erffunctie hebben voor de aanliggende bestemmingen, en dat de “dijkroute”, voorzover thans van belang, dient als fiets- en wandelroute en voorts beperkt dienst doet als ontsluiting van een aantal aanliggende erven. Gelet op de in de toelichting gegeven omschrijvingen van “buurtstraat” en “woonerf” kan met de omschrijving “een aantal aanliggende erven” slechts zijn gedoeld op de erven die zich direct aan de dijk bevinden. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat niet is beoogd de Molenhoek, waarvoor de bestemming “dijkroute” geldt, te laten fungeren als ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer van en/of naar het Meliepark. Dat de Molenhoek in het bestemmingsplan is aangewezen als (secundaire) ontsluiting van het Meliepark, zoals het college betoogt, doet hieraan niet af, nu uit de planvoorschriften niet blijkt dat het een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer betreft.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellant alsnog gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 19 februari 2002 vernietigen wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 26 maart 2003, AWB 02/757;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heusden van 19 februari 2002, kenmerk B200117587/B200119437/B200202987, voorzover het de ongegrondverklaring van het bezwaar van appellant betreft;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heusden in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Heusden te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Heusden aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 284,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Koutstaal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003
383.