200301170/1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 30 mei 2002 heeft de gemeenteraad van Gorssel, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 1 mei 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Harfsen-dorp, herziening bedrijventerrein De Holtmark".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 december 2002, kenmerk RE2002.59361, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 april 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2003, waar appellant in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. H.R.J.M. Nelissen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad, P. Schrijver, wethouder, en H. Dalhuisen, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het gestelde ter zitting te reageren. Na de zitting zijn nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Ter zitting is met toestemming van partijen afgezien van een nadere zitting.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling van het westelijk deel van het bedrijventerrein De Holtmark in Harfsen.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”, aangezien de gemeenteraad de verwachting heeft gewekt dat op de plangronden categorie 3-bedrijven als bedoeld in de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder: de brochure) gevestigd konden worden. De bestemming “Bedrijfsdoeleinden” die aan zijn perceel is toegekend maakt alleen vestiging van categorie 1 en 2-bedrijven mogelijk, terwijl appellant stelt dat hij een categorie 3-bedrijf heeft.
2.4. De gemeenteraad betoogt dat appellant voor de aankoop van het perceel op de hoogte is gebracht van de woningbouwplannen nabij het bedrijventerrein. Hij is van mening dat een autobedrijf met spuitcabine ter plaatse niet acceptabel is in verband met deze woningbouw en de in het plan mogelijk gemaakte dienstwoning ongeveer 15 meter naast het bedrijf.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder is van mening dat de voor de bedrijfsvoering van appellant noodzakelijke werkzaamheden binnen de bestemmingsregeling en de milieuwetgeving kunnen worden uitgevoerd. Hij stelt dat het plan niet in de vestiging van bedrijven met een zwaardere categorie-indeling kan voorzien, omdat naast het bedrijventerrein woningbouw is beoogd. Daarnaast meent hij dat de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf niet in onevenredige mate zijn beperkt.
2.6. Ten aanzien van het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Afdeling dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de gemeenteraad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zonder enige beperking in de mogelijkheid tot vestiging van categorie 3-bedrijven zou voorzien. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve ook geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7. Ingevolge artikel 4 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor “Bedrijfsdoeleinden” aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
Deze in het plan opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten komt op het punt van de door appellant uitgevoerde bedrijfsactiviteiten overeen met het ten aanzien van deze activiteiten bepaalde in de brochure.
Blijkens de brochure vallen de activiteiten als handel in auto’s en motorfietsen en reparatie- en servicebedrijven in categorie 2. Autoplaatwerkerijen vallen volgens de brochure in categorie 3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant in zijn autobedrijf hoofdzakelijk auto’s zonder of met lichte schade verhandelt. Daarbij komt het voor dat appellant lichte schade aan deze auto’s repareert om deze zonder schade te kunnen verkopen. Hierbij komen carrosserieherstelwerkzaamheden voor.
De Afdeling stelt vast dat verweerder, ter motivering van de goedkeuring die hij heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” en ter weerlegging van de bedenkingen van appellant, ten aanzien van de categorie-indeling van het bedrijf van appellant heeft volstaan met de overweging dat de noodzakelijke werkzaamheden in het bedrijf van appellant binnen de bestemmingsregeling en de milieuwetgeving kunnen worden uitgevoerd. Verweerder is daarbij ten onrechte voorbij gegaan aan de carrosserieherstelwerkzaamheden zoals die in het bedrijf van appellant plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder het bestreden besluit in zoverre heeft genomen in strijd met de bij de voorbereiding daarvan te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep van appellant is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
De overige bezwaren van appellant behoeven geen bespreking meer.
2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten, bestaande uit de door appellant opgegeven reis- en verblijfkosten, te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 3 december 2002, kenmerk RE2002.59361, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 48,27; het bedrag dient door de provincie Gelderland te worden betaald aan appellant;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2003