ECLI:NL:RVS:2003:AN7245

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306188/1 en 200306188/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bevoegdheid tot aanvragen van zevendaagse kentekenbewijzen door de Dienst Wegverkeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 30 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de bevoegdheid tot het aanvragen van zevendaagse kentekenbewijzen door de Dienst Wegverkeer. De appellante, die deze bevoegdheid had, kreeg op 2 juli 2003 te horen dat deze was ingetrokken. De algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer had deze beslissing genomen omdat appellante volgens hem in strijd had gehandeld met de Regeling afgifte zevendaagse kentekenbewijzen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 19 augustus 2003. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg op 3 september 2003 het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zaak werd behandeld op 9 oktober 2003. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de intrekking van de bevoegdheid terecht was, omdat appellante niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Regeling. De Voorzitter heeft vastgesteld dat appellante niet had aangetoond dat zij de voertuigen voor controle beschikbaar had gesteld, zoals vereist door de regelgeving.

De Voorzitter heeft ook geoordeeld dat de sanctie in overeenstemming was met het toezichtbeleid van de algemeen directeur en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter werd bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200306188/1 en 200306188/2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg van 3 september 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2003 heeft de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de algemeen directeur) de aan appellante toegekende bevoegdheid tot het aanvragen van zevendaagse kentekenbewijzen ingetrokken.
Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft de algemeen directeur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2003, verzonden op 9 september 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Middelburg (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Voorts heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2003, waar en de algemeen directeur, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, medewerker van de Dienst Wegverkeer, is verschenen. Appellante heeft zich met kennisgeving niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bevoegdheden worden verbonden aan de erkenning; een zodanige bevoegdheid maakt deel uit van de erkenning. Het in de artikelen 62 tot en met 66 ten aanzien van erkenningen bepaalde is van overeenkomstige toepassing op bedoelde bevoegdheden.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, aanhef en onder c, van de WVW kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 50, vijfde lid, van de WVW dient de aanvraag van een kentekenbewijs te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels. Bij ministeriële regeling worden voorschriften vastgesteld ter uitvoering van die regels.
Artikel 3 van de Regeling afgifte zevendaagse kentekenbewijzen (hierna: de Regeling) heeft betrekking op de aanvraag van een zevendaags kentekenbewijs door een erkend bedrijf voor het buiten Nederland brengen van een voertuig. Ingevolge het tweede lid dient het erkende bedrijf dit voertuig voor een periode van ten hoogste 36 uur na ontvangst door de Dienst Wegverkeer van de aanvraag op de in overleg met het erkende bedrijf door de Dienst Wegverkeer vastgestelde plaats beschikbaar te houden.
Artikel 4 van de Regeling heeft betrekking op de aanvraag van een zevendaags kentekenbewijs door een erkend bedrijf voor het binnen Nederland brengen van een voertuig. Ingevolge het tweede lid dient het erkende bedrijf uiterlijk één dag na het verstrijken van de geldigheidsduur van dit kentekenbewijs aan de Dienst Wegverkeer te melden dat het voertuig kan worden gecontroleerd. Het erkende bedrijf dient het voertuig voor een periode van ten hoogste 36 uur na ontvangst van deze melding door de Dienst Wegverkeer op de in overleg met het erkende bedrijf door de Dienst Wegverkeer vastgestelde plaats beschikbaar te houden.
2.2. De algemeen directeur heeft de appellante toegekende bevoegdheid tot het aanvragen van zevendaagse kentekenbewijzen ingetrokken, op de grond dat appellante heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, en in artikel 3, tweede lid, van de Regeling.
2.3. Appellante heeft betoogd dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij niet heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Regeling, nu zij reeds op het aanvraagformulier voor de zevendaagse kentekenbewijzen had aangegeven waar de desbetreffende voertuigen konden worden gecontroleerd, waarmee zij naar haar mening tevens had kenbaar gemaakt dat de voertuigen voor controle beschikbaar waren. Naar haar mening blijkt niet uit het formulier dat een aparte melding dient plaats te vinden voor wat betreft het tijdstip van de controle.
Dit betoog slaagt niet. Uit artikel 4, tweede lid, van de Regeling blijkt dat, zodra het voertuig voor controle beschikbaar is, dit aan de Dienst Wegverkeer dient te worden gemeld. Dit is ook al jaren de gangbare praktijk. Dat dit tijdstip niet kan samenvallen met het moment waarop de aanvraag voor het zevendaagse kentekenbewijs wordt gedaan, blijkt al uit het feit dat indiening van die aanvraag juist noodzakelijk is voor, en dus vooraf dient te gaan aan, het na binnenkomst in Nederland over de weg kunnen verplaatsen van het voertuig naar de plaats waar de controle plaatsvindt.
2.4. Evenmin slaagt de grief van appellante dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de algemeen directeur ten onrechte heeft overwogen, dat appellante met betrekking tot de Mercedes Benz 190 met het chassisnummer WDB 2011221F005445 heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Regeling, nu zij voor dit voertuig nimmer een zevendaags kentekenbewijs heeft aangevraagd. De algemeen directeur heeft het chassisnummer van genoemd voertuig in zijn beslissing op bezwaar van 2 juli 2003 gecorrigeerd in die zin, dat het nummer thans eindigt op “4546”. Uit de stukken blijkt dat appellante tijdens het controlebezoek zelf al had opgemerkt dat het chassisnummer op die manier diende te worden gewijzigd.
2.5. De in geding zijnde sanctie is in overeenstemming met het door de algemeen directeur gevoerde toezichtbeleid. Met betrekking tot dit beleid heeft de Afdeling in haar bij partijen bekende uitspraak van 12 maart 2003, in zaak nr. 200203642/1, overwogen dit niet onredelijk te achten; de Voorzitter ziet geen aanleiding daar thans anders over te oordelen. Niet gebleken is voorts van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan de algemeen directeur in het onderhavige geval niet onverkort aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. Gelet hierop bestaat ook geen grond om de opgelegde maatregel onevenredig zwaar te achten in verhouding tot de ernst van de geconstateerde overtredingen.
2.6. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2003
383.