ECLI:NL:RVS:2003:AN7250

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306956/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijziging geboortejaar in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 oktober 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, die op 16 september 2003 had geweigerd het geboortejaar van een partij in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen van 1942 naar 1921. De partij had eerder bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank te 's-Gravenhage had op 25 september 2003 het beroep van de partij gegrond verklaard en het college opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft het verzoek op 27 oktober 2003 ter zitting behandeld, waarbij zowel het college als de partij vertegenwoordigd waren. De Voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening gericht was op het voorkomen van een beslissing die de wijziging in de gemeentelijke basisadministratie zou toestaan, terwijl de hoger beroepsprocedure nog liep. Het college betoogde dat een tijdelijke wijziging ingrijpende gevolgen zou kunnen hebben voor de afnemers van de gegevens uit de basisadministratie.

Na afweging van de belangen van het college en de partij, oordeelde de Voorzitter dat het belang van het college voldoende spoedeisend was om de verzochte voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter besloot dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag geen nieuw besluit hoefde te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 oktober 2003.

Uitspraak

200306956/2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 25 september 2003 in het geding tussen:
[partij], wonend te [woonplaats]
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2003 heeft verzoeker geweigerd het geboortejaar van [partij] in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen van 1942 in 1921.
Bij besluit van 4 april 2003 heeft verzoeker het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2003, verzonden op 26 september 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat verzoeker binnen vier weken na de datum van verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in de uitspraak bepaalde.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 20 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2003, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door dr. H. Kokken en mr. M. Hertogs, beiden ambtenaar der gemeente, en [partij] in persoon, bijgestaan door mr. G.O. Perquin, advocaat te Zoetermeer, en zijn zoon [naam zoon], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek om voorlopige voorziening is erop gericht te voorkomen dat hangende de hoger beroepsprocedure, conform het in de aangevallen uitspraak bepaalde, dient te worden beslist dat de door [partij] verzochte wijziging in de gemeentelijke basisadministratie wordt toegestaan. Het college heeft in dat kader betoogd dat de afnemers van de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie op basis van een eventueel tijdelijke wijziging ingrijpende beslissingen zouden kunnen dan wel moeten nemen.
2.3. Dit belang van het college acht de Voorzitter, afgewogen tegen het belang van [partij] bij een spoedige beslissing op bezwaar, voldoende spoedeisend en zwaarwegend om, in afwachting van de behandeling door de Afdeling, de verzochte voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de uitkering die [partij] ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet niet zal worden beëindigd voordat is beslist in de bodemprocedure.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag geen nieuw besluit hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2003
383.