ECLI:NL:RVS:2003:AN7881

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303311/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting Van Eedenstraat voor gemotoriseerd verkeer en hoger beroep tegen verkeersbesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde, waarbij een deel van de Van Eedenstraat (voorheen Oude Winterswijkseweg) werd afgesloten voor gemotoriseerd verkeer op meer dan twee wielen. Het college heeft op 8 mei 2001 besloten om borden C6 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens te plaatsen, waardoor dit deel van de straat over een lengte van 5 meter volledig werd afgesloten. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, kreeg op 3 mei 2002 te horen dat zijn bezwaar ongegrond was verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank te Zutphen, die op 7 mei 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven van 22 mei en 18 juni 2003.

De Raad van State heeft de zaak op 30 oktober 2003 behandeld. In de overwegingen werd onder andere ingegaan op de bereikbaarheid van het bedrijf van appellant en de gevolgen van de afsluiting voor de in- en uitrit. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het verkeersbesluit niet in strijd was met het planologisch regime en dat de rechtbank niet had miskend dat het besluit de werking van de in- en uitrit blokkeerde. Het verkeersbesluit zou immers alleen doorgaand verkeer over de Oude Winterswijkseweg (nu Van Eedenstraat) verhinderen, maar de bereikbaarheid van de in- en uitrit van appellants bedrijf bleef gewaarborgd.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 november 2003.

Uitspraak

200303311/1.
Datum uitspraak: 12 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 7 mei 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lichtenvoorde (hierna: het college) besloten - voorzover thans van belang - door plaatsing van de borden C6 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens het deel van de Van Eedenstraat (voorheen: Oude Winterswijkseweg) over een lengte van 5 meter direct grenzend aan de Mercatorstraat geheel af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer op meer dan twee wielen.
Bij besluit van 3 mei 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 7 mei 2003, waarvan proces-verbaal is opgemaakt dat op 8 mei 2003 is verzonden, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juni 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. ten Have, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In haar uitspraak van 31 augustus 2000 inzake no. E01.98.0616 heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
“Gedeputeerde staten van Gelderland hebben zich op het standpunt gesteld dat de bereikbaarheid van het bedrijf van appellant voldoende is verzekerd. Zij hebben hierbij echter miskend dat de in het plan voorziene verplaatsing van de in- en uitrit naar de Mercatorstraat op het terrein van appellant ingrijpende wijzigingen noodzakelijk maakt, aangezien de inrichting en opzet van het bedrijf tot nog toe is geënt op de toegang vanaf de Oude Winterswijkseweg. De Afdeling acht het op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting aannemelijk dat de in- en uitrit aan de Oude Winterswijkseweg zou kunnen worden gehandhaafd, zonder dat daarmee wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de in het plan voorziene verkeersafwikkeling.”
2.2. Aan het betoog van appellant dat het verkeersbesluit in strijd is met het planologisch regime - wat daar ook van zij - wordt voorbijgegaan omdat het voor het eerst in hoger beroep naar voren is gebracht terwijl niet valt in te zien dat appellant dit punt niet eerder in de procedure naar voren heeft kunnen brengen.
2.3. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het verkeersbesluit feitelijk de werking van de in- en uitrit blokkeert zodat het in strijd is met de uitspraak van de Afdeling als voormeld, faalt. Het bij het bestreden besluit gehandhaafde verkeersbesluit voorziet immers in handhaving van de in- en uitrit van het bedrijf van appellant naar de Oude Winterswijkseweg (thans Van Eedenstraat) op zodanige wijze dat tevens afbreuk aan de in het bestemmingsplan voorziene verkeersafwikkeling wordt voorkomen. Het verkeersbesluit verhindert immers slechts doorgaand verkeer over de Oude Winterswijkseweg (thans Van Eedenstraat), maar staat bereikbaarheid van de in- en uitrit van appellants bedrijf naar die weg niet in de weg.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2003
395.