ECLI:NL:RVS:2003:AN7891

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302761-1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd
  • J.R. Schaafsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving van geluidsoverlast bij tenniscomplex

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 november 2003 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veere. Het college had op 17 januari 2002 een verzoek van de appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een tenniscomplex afgewezen. De appellant stelde ernstige geluidoverlast te ondervinden door het gebruik van de oefenmuur van het tenniscomplex. Na een bezwaarprocedure verklaarde het college op 17 maart 2003 het bezwaar van de appellant ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2003, waar de appellant en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De appellant voerde aan dat de geluidmetingen die door de gemeente waren uitgevoerd, niet klopten en dat de geluidgrenswaarden uit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer werden overschreden. De gemeente stelde echter dat er geen overtredingen waren geconstateerd en dat handhaving niet nodig was.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de geluidmetingen door de gemeente correct waren en dat er geen sprake was van overschrijding van de geluidgrenswaarden. De Afdeling oordeelde dat de appellant geen gegronde redenen had om aan te nemen dat de geluidsoverlast een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer vormde, en dat het college terecht had besloten om geen handhavend optreden te initiëren. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200302761/1.
Datum uitspraak: 12 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Veere,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2002, kenmerk Leij/024.653, heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het tenniscomplex [naam], gelegen op het perceel
[locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 17 maart 2003, verzonden op 19 maart 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door S. Vasseur en M.A.J. de Regt, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant stelt ernstige geluidoverlast te ondervinden door het gebruik van de oefenmuur behorende bij het tenniscomplex. Uit door verweerder uitgevoerde geluidmetingen blijkt dat de geluidgrenswaarden uit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) worden overschreden. De geluidrapportage, waaruit zou blijken dat de norm in de dagperiode niet wordt overschreden, is op dit punt foutief, aldus appellant.
2.1.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geluidgrenswaarden uit het Besluit kunnen worden overschreden maar dat tot op heden nog geen overtredingen zijn geconstateerd en de kans daarop nagenoeg nihil is. Derhalve is er geen aanleiding handhavend op te treden, aldus verweerder.
2.1.2. Vaststaat dat op de inrichting het Besluit van toepassing is.
Ingevolge voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit, voorzover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau op de gevel van woningen niet meer bedraagt dan 50, 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
2.1.3. De Afdeling stelt vast dat uit de door verweerder op 24 april 2002 en 16 juli 2002 uitgevoerde geluidmetingen, waarvan de feitelijke juistheid of relevantie door appellant niet met andere metingen wordt betwist en waarvan voorts niet op andere wijze de onjuistheid is gebleken, blijkt dat van de oefenmuur gedurende de dagperiode meer dan 8 uur en 38 minuten gebruik zou moeten worden gemaakt voordat sprake is van overschrijding van de geluidgrenswaarden uit het Besluit. De Afdeling acht het, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is gebleken, niet aannemelijk dat gedurende de dagperiode, die overeenkomstig het Besluit loopt van 07.00 uur tot 19.00 uur en derhalve 12 uur omvat, meer dan 8 uur en 38 minuten gebruik wordt gemaakt van de oefenmuur. Derhalve is gedurende de dagperiode geen sprake van overschrijding van de geluidgrenswaarden en een overtreding van voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit en is verweerder in zoverre niet bevoegd om handhavend op te treden. Verweerder heeft derhalve terecht het verzoek om handhaving afgewezen. Deze beroepsgrond faalt.
2.2. Appellant stelt – zakelijk weergegeven - dat de geluidsoverlast een inbreuk vormt op zijn persoonlijke levenssfeer en dat nu verweerder hierin geen aanleiding heeft gezien handhavend op te treden het bestreden besluit in strijd is met artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
Eerder heeft de Afdeling in haar uitspraak van 27 maart 2002, nrs. 200003011/2 en 200103587/1 (AB 2002, 272), overwogen dat een overeenkomstig de Wet milieubeheer genomen besluit alleen dan in strijd is met artikel 8 van het EVRM, wanneer zich omstandigheden voordoen waardoor als gevolg van dit besluit een zodanige mate van milieuhinder kan worden ondervonden, dat deze zou moeten worden beschouwd als een
niet-gerechtvaardigde inbreuk op de door artikel 8 van het EVRM beschermde rechten. Naar het oordeel van de Afdeling is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Gelet hierop ziet de Afdeling evenmin grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 10 van de Grondwet. Dit beroepsonderdeel faalt.
2.3. Hetgeen door appellant overigens is aangevoerd kan, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.1.3. is overwogen, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en kan derhalve buiten beschouwing worden gelaten.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2003
312-431.