ECLI:NL:RVS:2003:AN7940
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- K. Brink
- L.J. Können
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in verband met ernstige bodemverontreiniging en saneringsplicht
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 november 2003 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een particulier, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 11 oktober 2002 was genomen. Dit besluit betrof de vaststelling van ernstige bodemverontreiniging op bepaalde kadastrale percelen en de urgentie van sanering daarvan. De verzoeker stelde dat de contour van de verontreiniging onjuist was vastgesteld en dat de gevolgen voor zijn perceel, dat gedeeltelijk binnen deze contour viel, onredelijk waren. De Voorzitter heeft de argumenten van de verzoeker overwogen, maar concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vaststelling van de verontreiniging door verweerder. De Voorzitter merkte op dat de Wet bodembescherming niet in de weg staat aan de kwalificatie van een deel van een perceel als ernstig verontreinigd. De verzoeker had ook aangevoerd dat de waardedaling van zijn perceel onredelijk was, maar dit werd niet als voldoende argument gezien om de voorlopige voorziening toe te wijzen. De Voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de sanering niet eerder dan medio oktober 2004 zal beginnen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 8:81, en heeft een voorlopig karakter, wat betekent dat het oordeel niet bindend is voor de bodemprocedure.