200302279/1.
Datum uitspraak: 26 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 30 september 2002 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
2 juli 2002, het bestemmingsplan "Verzorgingshuis Oud Geleen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 februari 2003, kenmerk 2003/7665, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij faxbericht van 8 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 juli 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2003, waar appellant, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bomhoff, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.E. Day en P.R.M. Dolmans, ambtenaren van de gemeente, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een verzorgingshuis en 23 aanleunwoningen op de hoek Oranjelaan-Peschstraat-Penrisstraat in de wijk Oud-Geleen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte het plan heeft goedgekeurd. Appellant meent dat de noodzaak van een nieuw verzorgingshuis niet bestaat. Daarnaast meent hij dat het gebouw niet past in de omgeving. Appellant stelt voorts dat bij de bouw van het verzorgingshuis de voorgevelrooilijn is overschreden. Tenslotte heeft hij aangevoerd dat verweerder ten onrechte is voorbijgegaan aan de door het plan, wegens de daarin voorziene bouw van het verzorgingshuis, veroorzaakte schaduwhinder en parkeer/verkeershinder.
2.4. De gemeenteraad acht de bouw van het verzorgingshuis in de bestaande omgeving in stedenbouwkundig opzicht acceptabel. Hij deelt de vrees van appellant voor parkeer- en verkeershinder niet nu geen verkeerstechnische bezwaren ten aanzien van de ontsluiting van het verzorgingshuis bestaan. Bovendien voorziet het plan in 35 parkeerplaatsen, hetgeen naar de mening van de gemeenteraad aanvaardbaar is, zeker gezien de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving. Verder stelt de gemeenteraad dat uit de onderzoeken naar de schaduwhinder die appellant van het verzorgingshuis ondervindt, blijkt dat appellant hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Verweerder onderschrijft de weerlegging van de zienswijzen door de gemeenteraad op de punten die appellant eveneens bij verweerder heeft ingebracht.
2.6. De Afdeling overweegt dat zij bij haar uitspraak van 18 september 2002, no. 200105618/1 het hoger beroep van appellant, waarbij hij dezelfde beroepsgronden heeft ingebracht als die welke hij in het kader van deze bestemmingsplanprocedure heeft aangevoerd, ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft bij het bestreden besluit deze uitspraak terecht als uitgangspunt genomen. Voor zover appellant stelt dat de voorgevelrooilijn is overschreden, wijst de Afdeling erop dat dit de uitvoering van het bouwplan betreft. Dit valt buiten het kader van de toetsing van het bestemmingsplan, waarin geen voorgevelrooilijn is vastgelegd.
Uit de enkele omstandigheid dat thans ongeveer 5 van de 83 plaatsen in het verzorgingshuis niet zijn bezet, leidt appellant ten onrechte af dat nut en noodzaak van het verzorgingshuis moeten worden betwijfeld. Ter zitting is gebleken dat voor plaatsen in het verzorgingshuis een wachtlijst bestaat en dat een normale doorstroming van bewoners plaatsvindt, waarbij enkele plaatsen gedurende korte tijd onbezet zijn.
Appellant heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het aantal op eigen terrein voorziene parkeerplaatsen niet in overeenstemming is met de geldende normen. Voorzover appellant aan de hand van foto’s wijst op verkeersovertredingen, waaronder parkeren van motorvoertuigen op de stoep, merkt de Afdeling op dat dit een kwestie van handhaving is die buiten het kader van dit geschil valt.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat verweerder de belangen van appellant uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in voldoende mate in het bestreden besluit heeft betrokken. Niet aannemelijk is geworden dat het plan een zo nadelige invloed op het leefklimaat van appellant mogelijk maakt dat verweerder hieraan overwegende betekenis had moeten toekennen.
Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat het plangebied een voormalig bedrijventerrein omvat en dat ten oosten van het verzorgingshuis aan de Oranjelaan flatbebouwing bestaande uit vier bouwlagen aanwezig is. De Afdeling acht het standpunt van verweerder dat de in het plan voorziene woningbouw goed aansluit bij de bestaande bebouwing niet onredelijk.
2.7. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003