ECLI:NL:RVS:2003:AN8846

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301194/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • F.P. Zwart
  • T.M.A. Claessens
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning voor exploitatie seksinrichting in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de burgemeester van Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 januari 2003. De rechtbank had het beroep van de wederpartij, die een vergunning had aangevraagd voor het exploiteren van een seksinrichting, gegrond verklaard voor zover het ging om de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de verplichting om een beheerder aan te stellen. De burgemeester had op 11 mei 2001 een vergunning verleend aan de wederpartij voor het exploiteren van een raamprostitutiepand. De wederpartij had bezwaar gemaakt tegen de eis dat er voortdurend toezicht moest zijn in de seksinrichting, zoals vastgelegd in artikel 95m van de Algemene Politieverordening (APV) voor 's-Gravenhage. De rechtbank oordeelde dat de verplichting om een beheerder aan te stellen niet als zodanig in de vergunning was opgenomen, en dat de wederpartij niet-ontvankelijk was verklaard in haar bezwaar tegen deze verplichting. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank buiten de grenzen van het geschil was getreden en dat de burgemeester het bezwaar van de wederpartij terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het hoger beroep van de burgemeester werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De Raad van State verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond.

Uitspraak

200301194/1.
Datum uitspraak: 26 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 13 januari 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 mei 2001 heeft appellant een vergunning verleend als bedoeld in artikel 95h van de Algemene Politieverordening voor ’s-Gravenhage 1982 (hierna: de APV) aan [wederpartij] voor het exploiteren van een seksinrichting, zijnde een raamprostitutiepand, aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 8 maart 2002 heeft appellant het door [wederpartij] gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2003, verzonden op 15 januari 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door
[wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, voorzover [wederpartij] niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar tegen de verplichting een beheerder aan te stellen, en de bestreden beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak, voorzover het betreft evenbedoelde gegrondverklaring en vernietiging, heeft appellant bij brief van 24 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 juli 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken met zaaknummers 200301192/1, 200301193/1 en 200301195/1, ter zitting behandeld op 14 oktober 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. D.C.G. Laagland, ambtenaar bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 95m van de APV is bepaald dat de exploitant en de beheerder er voortdurend op toezien dat in de seksinrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal), XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
2.2. [wederpartij] heeft - onder meer - bezwaar gemaakt tegen de eis dat een beheerder voortdurend toezicht moet houden als bedoeld in artikel 95m van de APV. In dat kader heeft zij - kort samengevat - betoogd dat het voor haar als exploitant van een raamprostitutiepand onmogelijk is om aan die eis te voldoen, zodat het onder die omstandigheden onredelijk en onaanvaardbaar is te eisen dat de exploitant of beheerder voortdurend toezicht houdt.
Appellant heeft [wederpartij] in evenbedoeld onderdeel van haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, waarbij is overwogen dat het is gericht tegen regelgeving die is neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift, zodat hiertegen ingevolge het bepaalde in artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen bezwaar openstaat.
2.3. De rechtbank heeft - kort samengevat - overwogen dat er volgens de toelichting op de APV sprake is van voldoende toezicht, indien de exploitant of beheerder bekend is met de feitelijke exploitatie en ter plaatse bij voortduring toezicht uitoefent op de dagelijkse exploitatie, hetgeen vergt dat de exploitant of beheerder dagelijks in het pand aanwezig is of bij afwezigheid snel kan worden opgeroepen. Aangezien in dit geval de exploitant een rechtspersoon is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden, zoals door appellant is gesteld, dat het aanstellen van een beheerder niet noodzakelijk is. Nu [wederpartij] ter verkrijging van de vergunning een beheerder heeft moeten aanstellen, kon zij tegen die verplichting in het kader van haar bezwaar tegen de vergunning ook bezwaar aanvoeren. In het voorgaande heeft de rechtbank aanleiding gezien de beslissing op bezwaar te vernietigen, voorzover [wederpartij] daarbij door appellant op dat onderdeel in haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard.
2.4. Voorop gesteld wordt dat de door de rechtbank genoemde verplichting een beheerder aan te stellen niet als zodanig in de vergunning dan wel in de daaraan verbonden voorschriften of voorwaarden is opgenomen. Blijkens de inhoud van haar bezwaar- en beroepschrift - [wederpartij] betoogt onder meer dat de gemeente met de regeling van artikel 95m van de APV buiten de grenzen van de openbare orde c.q. buiten haar bevoegdheid is getreden - heeft [wederpartij] zich louter en direct gekeerd tegen de in artikel 95m van de APV vervatte regeling. Uit die stukken valt voorts niet op te maken dat zij zich op enig moment in de procedure heeft gericht tegen een naar haar mening uit de vergunning voortvloeiende verplichting een beheerder aan te stellen. Voorts is daaruit, noch uit het verhandelde ter zitting gebleken dat [wederpartij] het aan de vergunning verbonden voorschrift dat een tweetal daarin nader genoemde beheerders in de inrichting aanwezig dienen te zijn, beoogd heeft te bestrijden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank buiten de grenzen van het haar voorgelegde geschil getreden door te overwegen dat [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar tegen de verplichting een beheerder aan te stellen. De rechtbank heeft daarmee de betekenis van artikel 8:69, eerste lid, van de Awb miskend.
Appellant heeft het bezwaar van [wederpartij] op de in de beslissing op bezwaar gegeven gronden derhalve in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor wat betreft het oordeel van de rechtbank dat het beroep van [wederpartij] gegrond is, voorzover zij niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar tegen de verplichting een beheerder aan te stellen, en daaruit voortvloeiend de beslissing op bezwaar in zoverre is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep van [wederpartij] alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 januari 2003, reg.nr. AWB 02/1586 BESLU, voor wat betreft het oordeel dat het beroep van [wederpartij] gegrond is, voorzover [wederpartij] niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar tegen de verplichting een beheerder aan te stellen, alsmede voor wat betreft de daaruit voortvloeiende gedeeltelijke vernietiging van de beslissing op bezwaar;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003
45-391.