200306821/2.
Datum uitspraak: 17 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bergambacht,
verweerder.
Bij besluit van 26 augustus 2003, kenmerk R 03005/2001, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een inrichting voor het bewerken van hout en plaatmateriaal, gelegen op de percelen [locaties] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Bergambacht, sectie […], nummers […]. Dit besluit is op 4 september 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 14 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 november 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. N.M. Heemskerk en ing. S. Janse, medewerkers van de Milieudienst Midden-Holland, gemachtigden, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster voert aan dat ten onrechte in het aan de vergunning verbonden voorschrift 3.24 is voorgeschreven dat de drijver van de inrichting door middel van een onderzoek moet aantonen dat, in het geval van brand, de grenswaarden voor de stralingsbelasting niet worden overschreden. Volgens verzoekster is de aanvraag op dit punt duidelijk en kan eruit worden afgeleid dat reeds sprake is van een voldoende veilige situatie. Een nader onderzoek is haars inziens dan ook onnodig. Indien verweerder een nader onderzoek noodzakelijk vindt, dient hij dit naar haar mening zelf uit te voeren. Bovendien is volgens verzoekster onduidelijk wat verweerder verstaat onder het treffen van nadere maatregelen, zoals voorgeschreven in voorschrift 3.24.
Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat de werking van dit voorschrift wordt opgeschort totdat in de bodemprocedure op het beroep is beslist.
Op dit punt ziet de Voorzitter dan ook, zonder een inhoudelijk oordeel over dit voorschrift te willen geven, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Verzoekster voert aan dat de in het aan de vergunning verbonden voorschrift 13.1 gestelde termijn van 6 maanden, waarna in de inrichting uitsluitend mag worden gewerkt met watergedragen verven, onredelijk is. Daartoe verwijst zij onder andere naar de brief van de Nederlandse bond van Timmerfabrikanten van 4 februari 2003 waarin is vermeld dat de overgangsdatum voor watergedragen verven is vastgesteld op 1 januari 2004. Voorts stelt zij dat bij de overgang op watergedragen verven de kwaliteit van de producten moet zijn gegarandeerd en het gebruik van watergedragen verven tegen aanvaardbare economische randvoorwaarden uitvoerbaar moet zijn. Zij verzoekt daarom om voorschrift 13.1 aan te passen in die zin dat binnen een redelijke termijn moet worden overgegaan op watergedragen verven.
Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat ook de werking van dit voorschrift wordt opgeschort totdat in de bodemprocedure op het beroep is beslist.
Gelet hierop ziet de Voorzitter in zoverre, zonder een inhoudelijk oordeel over dit voorschrift te willen geven, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergambacht van 26 augustus 2003, kenmerk R 03005/2001, voorzover het de aan de vergunning verbonden voorschriften 3.24 en 13.1 betreft;
II. gelast dat de gemeente Bergambacht aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.J. Overdijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Overdijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2003