ECLI:NL:RVS:2003:AN8869

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303933/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'd’Enterij Limmen' en verzoek om voorlopige voorziening

Op 26 september 2002 heeft de gemeenteraad van Castricum het bestemmingsplan 'd’Enterij Limmen' vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Noord-Holland op 27 mei 2003. Verzoekers hebben op 19 juni 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening op 22 augustus 2003. Tijdens de zitting op 24 oktober 2003 zijn de verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A. van der Leest, en de verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, verschenen. Ook was mr. A. Kuijpers-IJmker aanwezig namens de gemeenteraad.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De bestemming 'Gemengde doeleinden' biedt mogelijkheden voor vestiging van bedrijven en winkels aan de Kerkweg. Verzoekers vrezen dat dit leidt tot te veel bedrijvigheid in hun woonomgeving, met als gevolg parkeer- en geluidoverlast. Ze wijzen erop dat de begrippen 'bedrijf' en 'bedrijfsactiviteit' niet gedefinieerd zijn in het plan, wat hen zorgen baart over de omvang van de bedrijvigheid.

Tijdens de zitting bleek dat de vrees voor overlast vooral betrekking heeft op een schoonmaakbedrijf naast hun woning. De Voorzitter concludeerde echter dat, gezien het aantal personeelsleden en de omvang van het bedrijf, ernstige overlast niet aannemelijk is. Ook zijn er geen aanwijzingen dat er op korte termijn ontwikkelingen aan de Kerkweg zullen plaatsvinden die een voorlopige voorziening rechtvaardigen. De bezwaren van verzoekers werden niet gegrond bevonden, en het verzoek werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200303933/2.
Datum uitspraak: 20 november 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2002 heeft de gemeenteraad van Castricum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 september 2002, het bestemmingsplan "d’Enterij Limmen" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 mei 2003, kenmerk 2002-42068, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 17 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 19 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 oktober 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. A. van der Leest en [gemachtigde], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is, namens de gemeenteraad, mr. A. Kuijpers-IJmker, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet op grond van de bestemming “Gemengde doeleinden” in de mogelijkheid van vestiging van bedrijven, kantoren, maatschappelijke instellingen en winkels aan de Kerkweg.
2.3. Verzoekers stellen dat op grond van de bestemming “Gemengde doeleinden” te veel bedrijvigheid in de woonomgeving mogelijk wordt gemaakt en vrezen als gevolg hiervan parkeer- en geluidoverlast. Zij stellen in dit verband dat bedrijfsactviteiten niet gebonden zijn aan een maximum omdat de begrippen “bedrijf” en “bedrijfsactiviteit” niet gedefinieerd zijn in het plan. Tenslotte kunnen verzoekers zich niet verenigen met de regeling inzake de bijgebouwen en bouwwerken in het plan.
2.4. Ter zitting is gebleken dat de vrees van verzoekers voor parkeer- en geluidoverlast met name betrekking heeft op het schoonmaakbedrijf naast de woning van verzoekers. Gelet op het aantal personeelsleden en de omvang van het bedrijf is echter niet aannemelijk geworden dat ernstige parkeer- en geluidoverlast vanwege dit bedrijf te verwachten valt. Ook voor het overige is niet gebleken dat zich aan de Kerkweg op korte termijn ontwikkelingen zullen voordoen die een voorlopige voorziening rechtvaardigen. In hetgeen verzoekers ten aanzien van de begrippen “bedrijf” en “bedrijfsactiviteit” en de regeling inzake bijgebouwen en bouwwerken hebben aangevoerd, ziet de Voorzitter evenmin aanleiding het bestreden besluit te schorsen. Deze bezwaren lenen zich niet voor behandeling in deze procedure.
2.5. Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2003.
176-459.