ECLI:NL:RVS:2003:AN8873

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304359/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • M.F.N. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen goedkeuring bestemmingsplan door gemeenteraad van Zederik

In deze zaak hebben verzoekers, beiden wonend te [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad van Zederik, die op 28 oktober 2002 het bestemmingsplan "Kernen" heeft vastgesteld. Verzoekers hebben bij de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij menen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland onterecht is. De Voorzitter heeft het verzoek op 7 november 2003 ter zitting behandeld, waar verzoekers vertegenwoordigd waren door [gemachtigde] en verweerder door mr. A. de Jong, ambtenaar der provincie.

De Voorzitter heeft overwogen dat het bestemmingsplan betrekking heeft op alle kernen in de gemeente Zederik en dat verweerder het plan gedeeltelijk heeft goedgekeurd. Verzoekers hebben bezwaar tegen de onthouding van goedkeuring aan de bestemmingen "Woondoeleinden, vrijstaand -W4(v)-" en "Agrarische doeleinden, zonder gebouwen, overkappingen en mestsilo’s -A(z)-" voor hun percelen. Zij stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Maatschappelijke doeleinden, zorgwoningen -Mzw(4)-" voor een nabijgelegen perceel, wat volgens hen in strijd is met het beleid ten aanzien van cultuurhistorie en openheid van het landschap.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de goedkeuring aan de bestemmingen te onthouden, omdat het perceel van verzoekers buiten de bebouwingscontour ligt en er geen aannemelijk agrarisch bedrijf is. De Voorzitter heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging van verweerder deugdelijk is en dat er geen aanleiding is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De beslissing van de Voorzitter is op 20 november 2003 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

200304359/2.
Datum uitspraak: 20 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Zederik het bestemmingsplan “Kernen” vastgesteld.
Bij besluit van 17 juni 2003, kenmerk DRM/ARB/02/12930B, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2003, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2003, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. de Jong, ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting verschenen en door de Voorzitter gehoord de gemeenteraad van Zederik, vertegenwoordigd door H. van Dieren, wethouder der gemeente, drs. A. Neles en drs. M.S. Mol-van Zelst, ambtenaren der gemeente, en [eerste belanghebbende], in persoon en bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op alle kernen in de gemeente Zederik. Verweerder heeft het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.3. Verzoekers wensen een voorlopige voorziening, omdat zij menen dat verweerder op grond van een onjuiste motivering ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de bestemmingen “Woondoeleinden, vrijstaand -W4(v)-“ en “Agrarische doeleinden, zonder gebouwen, overkappingen en mestsilo’s -A(z)-” voor hun percelen aan de [locatie 1] te [plaats]. Verzoekers wensen een agrarische bestemming voor hun perceel, omdat naar hun mening ter plaatse een bestaand agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend. Zij menen voorts dat verweerder met betrekking tot de agrarische bestemming had kunnen volstaan met het onthouden van goedkeuring aan de aanduiding “(z)”.
Verzoekers wensen verder een voorlopige voorziening, omdat zij menen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming “Maatschappelijke doeleinden, zorgwoningen -Mzw(4)-“ voor het perceel [locatie 2]. Zij voeren hiertoe aan dat deze bestemming in strijd is met het beleid ten aanzien van cultuurhistorie en bebouwing, omdat dit beleid is gericht op het behoud van de openheid van het landschap. Voorts vrezen verzoekers dat zij door het woonzorgcomplex in hun agrarische activiteiten worden belemmerd.
2.4. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, heeft verweerder goedkeuring onthouden aan de bestemming “Woondoeleinden, vrijstaand -W4(v)-“, omdat het perceel van verzoekers buiten de bebouwingscontour in het streekplan Zuid-Holland Oost ligt. Het provinciale beleid is erop gericht voor woningen buiten de bebouwingscontouren een maximale inhoud van 600 m3 toe te staan, hetgeen niet in het bestemmingsplan is opgenomen. Het verzoek strekt ertoe dat goedkeuring wordt onthouden aan de toegekende bestemming onder aanpassing van de motivering van het bestreden besluit. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, te verstrekkend. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is niet gebleken. De Voorzitter neemt daarbij in aanmerking dat hij het beleid en het standpunt van verweerder niet onredelijk acht. Verweerder heeft ingestemd met de woonbestemming, omdat hij niet aannemelijk acht dat ter plaatse een agrarisch bedrijf wordt of zal worden uitgeoefend. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat het perceel van verzoekers een geringe oppervlakte heeft, dat verzoekers ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet bedrijfsplan konden overleggen, dat het bedrijfshoofd reeds op leeftijd is en geen opvolger heeft en dat het omzetten van weidegronden naar fruitteelt in strijd zou komen met het provinciale beleid voor het veenweidegebied. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat niet waarschijnlijk is dat verzoekers aan de Hei- en Boeicopseweg een levensvatbaar agrarisch bedrijf zullen opzetten dat niet in strijd komt met het provinciale beleid.
Met betrekking tot de bestemming “Agrarische doeleinden, zonder gebouwen, overkappingen en mestsilo’s -A(z)-” blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder voor het gehele plan aan deze bestemming goedkeuring heeft onthouden, voorzover deze het gebruik van gronden voor fruitteelt toelaat, omdat het omzetten van weidegronden naar fruitteelt in strijd zou komen met het provinciale beleid voor het veenweidegebied. Ten aanzien van het perceel van verzoekers heeft verweerder overwogen dat het gemeentebestuur geen rekening heeft gehouden met een verleende bouwvergunning voor een schuur. Bij het nieuw op te stellen plan dient een klein bouwvlak te worden opgenomen met een daarbij passende bestemming die is toegesneden op het bestaande gebruik. Het verzoek strekt ertoe dat de agrarische bestemming, met uitzondering van de aanduiding “(z)”, wordt goedgekeurd en het plan in zoverre kan worden verwezenlijkt. Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens bijzondere omstandigheden, te verstrekkend, aangezien ook de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, alleen dan zal strekken tot goedkeuring van het plandeel waarop het verzoek betrekking heeft, indien voor verweerder geen ruimte bestaat een andersluidende beslissing te nemen. Van een zodanige situatie is niet gebleken, noch van uitzonderlijke omstandigheden. De Voorzitter acht niet onjuist dat verweerder, in verband met het op te nemen bouwvlak, aan de gehele bestemming voor dit perceel goedkeuring heeft onthouden en niet enkel aan de aanduiding “(z)”.
2.5. Met betrekking tot het woonzorgcomplex blijkt uit de stukken, waaronder de toelichting bij het bestemmingsplan en het bestreden besluit, dat dit complex in de plaats moet komen van een voormalig agrarisch bedrijf. Het betrokken perceel ligt binnen de bebouwingscontour in het streekplan, dicht bij de oude dorpskern. De bestaande stallen zullen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw in de vorm van wooneenheden. De totale te bebouwen oppervlakte bedraagt minder dan 1200 m2 met een maximale goothoogte van 4 meter. Op de plankaart is een bouwvlak voorzien, waarbij ruime afstanden tot de perceelsgrenzen in acht zijn genomen. Voorts wordt de breedte van de bebouwing beperkt ten opzichte van de bestaande situatie en wordt de bestaande agrarische bedrijfswoning, een beeldbepalend pand, gehandhaafd als dienstwoning.
Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid het standpunt in kunnen nemen dat het beeld vanaf de Hei- en Boeicopseweg niet nadelig wordt beïnvloed en ook overigens geen te massale bouw is mogelijk gemaakt. De Voorzitter is van oordeel dat verweerder een redelijke belangenafweging heeft uitgevoerd en het besluit van een deugdelijke ruimtelijke motivering heeft voorzien.
2.6. Gelet op al het voorgaande ziet de Voorzitter geen aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening in te willigen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Van den Berg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2003
350.