200304361/1.
Datum uitspraak: 3 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam Reisbureau [naam], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 28 mei 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht.
Bij besluit van 20 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van lichtreclame op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 13 februari 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 3 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 september 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 20 oktober 2003 heeft appellant een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2003, waar het college, vertegenwoordigd door M.L.A. Verhoeven, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellant is niet verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft het aanbrengen van een naamsaanduiding, met daarboven een lichtbalk, aan een gevel ten behoeve van het in het pand gevestigde reisbureau [naam]. De naamsaanduiding heeft een omvang van ongeveer 60 cm hoog en 3 m breed.
2.2. Niet in geschil is dat voor het bouwplan bouwvergunning is vereist.
2.3. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, aanhef en onder d, moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van die wet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
2.4. Het college heeft aan zijn bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde weigering van de bouwvergunning het advies van de welstandscommissie Stichting Dorp Stad Land van 15 augustus 2001 ten grondslag gelegd. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het welstandsadvies naar inhoud of totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dat niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Anders dan appellant betoogt zijn de door hem genoemde gevallen niet op één lijn te stellen met zijn situatie. Ter zitting is bevestigd dat het pand waar het bouwplan betrekking op heeft, anders dan een aantal van de door appellant genoemde situaties, is gelegen in een straat met een overwegend woonkarakter. Bovendien is niet gebleken dat het college in met de situatie van appellant wel vergelijkbare gevallen wel bouwvergunning heeft verleend. De rechtbank heeft voorts terecht vastgesteld dat appellant geen tegenadvies heeft overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie, dat aanleiding zou moeten geven om van het advies van de welstandscommissie af te wijken.
2.5. De rechtbank is daarom met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college, gelet op het limitatief-imperatief stelsel van artikel 44 van de Woningwet, geen andere beslissing kon nemen dan de gevraagde bouwvergunning te weigeren.
2.6. Het betoog van appellant dat de weigering bouwvergunning te verlenen een economisch verantwoorde bedrijfsvoering belemmert, kan niet tot een ander oordeel leiden. De omstandigheid dat namens het college ter zitting bij de rechtbank is aangegeven dat naar zijn oordeel de naamsaanduiding zonder lichtbak vergunningvrij zou zijn, kan aan het voorgaande evenmin afdoen, nu de vergunningaanvraag ziet op een naamsaanduiding inclusief lichtbak.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2003