ECLI:NL:RVS:2003:AN9237

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200303468/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake handhavingsmaatregelen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

In deze zaak verzocht de verzoeker om herziening van een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gedaan op 5 februari 2003, waarin het beroep tegen de afwijzing van handhavingsmaatregelen jegens een derde belanghebbende ongegrond werd verklaard. De verzoeker stelde dat er nieuwe feiten waren die, indien deze eerder bekend waren geweest, mogelijk tot een andere uitspraak hadden geleid. De Afdeling heeft de zaak op 11 november 2003 ter zitting behandeld, waarbij de verzoeker in persoon en vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. W.G. Tideman, aanwezig was. Ook het college van burgemeester en wethouders van Obdam was vertegenwoordigd door ambtenaar J.A. Ooijevaar.

De Afdeling overwoog dat op basis van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien indien er feiten of omstandigheden zijn die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener van het verzoek en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. De verzoeker voerde aan dat het college van burgemeester en wethouders van Obdam de procedure voor het stellen van nadere eisen had stopgezet, wat hij als nieuw feit aanvoerde.

De Afdeling constateerde echter dat dit feit al vóór de eerdere uitspraak bekend was bij de verzoeker, en dat het college de Afdeling hierover had geïnformeerd. Hierdoor was er geen sprake van nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De Afdeling besloot het verzoek tot herziening af te wijzen, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 3 december 2003.

Uitspraak

200303468/1.
Datum uitspraak: 3 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht van de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2003, in zaak no. 200105725/1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 5 februari 2003, in zaak no. 200105725/1, heeft de Afdeling het beroep tegen de beslissing op bezwaar om het verzoek om handhavingsmaatregelen jegens [derde belanghebbende] af te wijzen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 26 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2003, heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Bij brief van 10 juli 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Obdam een reactie op het verzoek ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2003, waar verzoeker in persoon en vertegenwoordigd door mr. W.G. Tideman, gemachtigde, is verschenen. Voorts is daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Obdam, vertegenwoordigd door J.A. Ooijevaar, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. In de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen.
”Blijkens stukken hebben deze overschrijdingen van de op 50 meter van de inrichting geldende geluidnormen geen of nauwelijks gevolgen voor het geluidniveau ter plaatse van de woning van appellanten nu het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van de woning van appellanten aan de [locatie] niet of slechts in zeer beperkte mate wordt overschreden. De Afdeling overweegt voorts dat verweerders blijkens de considerans van het bestreden besluit voornemens zijn nadere eisen te stellen als bedoeld in voorschrift 10.2 van bijlage I van het Besluit ten aanzien van het geluidniveau van de aan het Geveland gevestigde bedrijven, derhalve ook ten aanzien van de onderhavige inrichting. Blijkens het verweerschrift hebben verweerders daartoe inmiddels een ontwerp-besluit genomen.”
2.2.1. Verzoeker voert aan dat het college van burgemeester en wethouders van Obdam de procedure om voornoemde nadere eisen te stellen, hebben stopgezet. Verzoeker stelt dat dit feit, indien het bij de Afdeling bekend was geweest, mogelijk tot een andere uitspraak had geleid.
2.2.2. De Afdeling stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Obdam de raadsvrouwe van verzoeker bij brief van 18 mei 2002 op de hoogte heeft gesteld van het stopzetten van voornoemde procedure. Dit feit was verzoeker vóór de uitspraak bekend, hetgeen deze ter zitting heeft bevestigd. De Afdeling constateert voorts dat voornoemd college bij brief van 22 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2002, een kopie van de brief van 18 mei 2002 aan de Afdeling heeft gestuurd. Aangezien er daarmee geen sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dient het verzoek te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Rijntjes-Lindhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Rijntjes-Lindhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2003
194-442.