200307013/2.
Datum uitspraak: 26 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Heerde,
verweerder.
Bij besluit van 24 maart 2003, gewijzigd bij besluit van 24 juni 2003, heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 500,00 per dag dat op het perceel [locatie] te [plaats] meer vee wordt gehouden dan op grond van de milieuvergunning van 16 juni 1982 is toegestaan. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 15.000,00.
Bij besluit van 30 september 2003, kenmerk BBV/PP, verzonden op 2 oktober 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2003, beroep ingesteld. Bij brief van dezelfde datum, bij de Raad van State eveneens op 23 oktober 2003 ingekomen, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 november 2003, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Deventer, en verweerder, vertegenwoordigd door F. Vorselman en P. Jansen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de Vereniging Milieudefensie daar gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde].
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting op te richten en in werking te hebben.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.3. Vaststaat dat de inrichting ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet overeenkomstig de in 1982 verleende Hinderwetvergunning in werking was. In de inrichting worden meer dieren gehouden dan vergund. Verweerder was derhalve bevoegd tot het treffen van handhavingsmaatregelen.
2.4. Verweerder staat op het standpunt dat de mogelijkheden om te komen tot legalisatie van het door verzoeker gewenste veebestand uitgeput zijn. Nu door derden is verzocht om handhavend op te treden, kan verweerder volgens hem niet anders dan overgaan tot handhaving, zodat de overtreding volledig ongedaan gemaakt wordt.
2.5. Verzoeker heeft betoogd dat door het bestreden besluit zijn bedrijf failliet zal gaan. Volgens hem heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen. Hij wijst erop dat op dit perceel feitelijk meer dan 20 jaar ongeveer 40 melkkoeien en 8 stuks jongvee worden gehouden en dat de problemen zijn veroorzaakt door een verwisseling van stukken in het verleden. Verzoeker is van mening dat verweerder in deze bijzondere omstandigheden aanleiding had moeten zien slechts handhavingsmaatregelen te treffen voorzover er meer dieren worden gehouden dan het bovengenoemde aantal.
2.6. In het bestreden besluit is weliswaar opgemerkt dat het bedrijf van verzoeker waarschijnlijk failliet gaat, maar niet is gebleken dat verweerder hiermee rekening heeft gehouden, onder meer bij de vaststelling van een afbouwperiode van vier weken. Evenmin is het de Voorzitter duidelijk of een afbouwperiode van vier weken haalbaar is.
Gelet hierop en mede in aanmerking genomen de mededeling van verweerder ter zitting dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de beslissing op het beroep wordt afgewacht, ziet de Voorzitter in de zwaarwegende belangen van verzoeker aanleiding tot het treffen van de na te melden voorlopige voorziening.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerde van 30 september 2003, kenmerk BBV/PP;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerde in de door verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Heerde te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Heerde aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.I. van Koten, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Koten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003