ECLI:NL:RVS:2003:AN9291

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307012/1 en 200307012/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking erkenning bedrijfsvoorraad door Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer

In deze zaak heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer op 24 februari 2003 de erkenning bedrijfsvoorraad van appellante voor een periode van zes weken ingetrokken. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 4 augustus 2003 door de Algemeen Directeur ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam, die op 10 oktober 2003 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzocht heeft om een voorlopige voorziening. De zaak is behandeld op 13 november 2003, maar appellante was niet ter zitting aanwezig.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de beslissing van de voorzieningenrechter. De Voorzitter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 november 2003.

Uitspraak

200307012/1 en 200307012/2.
Datum uitspraak: 24 november 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam van 10 oktober 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW).
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2003 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer (hierna: de Algemeen Directeur) de aan appellante verleende erkenning bedrijfsvoorraad voor een periode van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 4 augustus 2003 heeft de Algemeen Directeur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij (ongedateerde) brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Voorts heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2003, waar de Algemeen Directeur, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, ambtenaar van de Dienst Wegverkeer, is verschenen. Appellante heeft zich niet ter zitting doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft een hoger beroepschrift en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend onder verwijzing naar nog door haar in te dienen gronden. Deze gronden heeft zij niet ingediend. Appellante is evenmin ter zitting verschenen om haar standpunt toe te lichten.
De Voorzitter ziet geen aanleiding aan de juistheid van de beslissing van de voorzieningenrechter en de motivering daarvan te twijfelen.
2.2. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2003
383.