ECLI:NL:RVS:2003:AN9726

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302058/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeloosstelling bij uittreding van personeel in het openbaar lichaam 'Instituut Zorgverzekering voor Ambtenaren Nederland'

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Utrecht, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Het hoger beroep is ingesteld door het openbaar lichaam 'Reinigingsdiensten Rd4', dat in geschil is met het dagelijks bestuur van het 'Instituut Zorgverzekering voor Ambtenaren Nederland' (IZA). De zaak betreft de vaststelling van een schadeloosstelling op basis van artikel 39, vierde lid, van de IZA-regeling, die van toepassing is bij uittreding van personeel. Het IZA had op 1 mei 2001 vastgesteld dat appellant een schadeloosstelling verschuldigd was, wat door appellant werd betwist. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ingrijpende verandering binnen de organisatie, waardoor nieuw personeel niet meer bij het IZA verzekerd zou zijn. Dit oordeel werd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat het dagelijks bestuur van het IZA bevoegd was om de schadeloosstelling vast te stellen. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200302058/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het openbaar lichaam “Reinigingsdiensten Rd4”, gevestigd te Heerlen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Utrecht van 18 februari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam "Instituut Zorgverzekering voor Ambtenaren Nederland", gevestigd te Nieuwegein.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2001 heeft het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam "Instituut Zorgverzekering voor Ambtenaren Nederland" (hierna: het IZA) vastgesteld dat appellante een schadeloosstelling als bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gemeenschappelijke regeling zorgverzekering ambtenaren Nederland (hierna: de IZA-regeling) is verschuldigd.
Bij besluit van 10 december 2001 heeft het IZA het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2003, verzonden op 20 februari 2003, heeft de rechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 28 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 april 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 juni 2003 heeft het IZA van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat te Geleen, en [naam], adjunct-directeur, en het IZA, vertegenwoordigd door mr. A.H.C. Jansen, advocaat te Nijmegen, en [naam], juridisch medewerker bij het IZA, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 39, vierde lid, van de IZA-regeling, voorzover hier van belang, kan het algemeen bestuur bij uittreding een schadeloosstelling vaststellen.
Ingevolge het vijfde lid van artikel 39 wordt de feitelijke hoogte van de in het vierde lid bedoelde schadeloosstelling in overleg tussen het algemeen bestuur en het desbetreffende bestuur vastgesteld. Daarbij kan, op verzoek van een der partijen, door beide partijen gezamenlijk een onafhankelijke deskundige worden aangewezen, wiens advies bindend is.
Ingevolge het zevende lid van dit artikel is het bepaalde in het vierde en vijfde lid voorts van toepassing in geval van een ingrijpende verandering binnen een lichaam of rechtspersoon welke tot gevolg heeft dat een deel van het personeel dan wel nieuw aan te stellen personeel bij een andere instelling verzekerd wordt. Het dagelijks bestuur oefent te dezen de bevoegdheid van het algemeen bestuur uit.
2.2. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat, nu een nieuwe medewerker door appellant sinds 1998 de keuze wordt gelaten ofwel als ambtenaar bij hem te worden aangesteld, ofwel een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst te sluiten met Rd4 Facilitair Bedrijf BV, sprake is van een ingrijpende verandering welke feitelijk tot gevolg heeft gehad dat nieuw aan te stellen personeel niet bij het IZA verzekerd wordt. Evenzeer op goede gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat het dagelijks bestuur van het IZA met toepassing van artikel 39, vierde lid, voornoemd mocht vaststellen dat appellant een schadeloosstelling is verschuldigd. Het betoog van appellant dat hij het niet eens is met de overweging van de rechtbank dat Rd4 Kringloopbedrijf BV moet worden gezien als een nieuwe activiteit kan in hoger beroep niet aan de orde komen, nu dit betoog zich richt tegen een overweging die ten overvloede is gegeven en mitsdien partijen niet bindt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003
66-55.