ECLI:NL:RVS:2003:AN9732

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200302446/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake onkostenvergoeding gemeenteraad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 4 maart 2003, waarin het beroep van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Sneek, dat op 20 september 2001 een onkostenvergoeding had toegekend op basis van de Verordening Geldelijke Voorzieningen Raads- en Commissieleden. Het college had appellant een maandelijkse vergoeding van ƒ 184,-- (€ 83,50) en een jaarlijkse vergoeding van ƒ 16.052,-- (€ 7284,08) toegekend. Het college verklaarde het bezwaar van appellant op 19 februari 2002 ongegrond, waarna appellant beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het na afloop van de beroepstermijn was ingediend.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep buiten de termijn is ingediend. De bekendmaking van besluiten door het college, door deze in de postvakjes van gemeenteraadsleden te deponeren, kan niet als een ongeschikte wijze van bekendmaking worden aangemerkt. De Raad van State stelt vast dat niet met voldoende nauwkeurigheid kan worden vastgesteld wanneer de beroepstermijn is aangevangen, omdat het college niet heeft aangetoond dat appellant het besluit op de juiste datum heeft ontvangen. Hierdoor is de niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank onterecht.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de beslissing op bezwaar. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld en wordt bepaald dat de gemeente Sneek het griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

200302446/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 4 maart 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Sneek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sneek (hierna: het college) appellant een onkostenvergoeding toegekend op basis van de Verordening Geldelijke Voorzieningen Raads- en Commissieleden van ƒ 184,-- (€ 83,50) per maand en een vergoeding voor werkzaamheden als raadslid van ƒ 16.052,--(€ 7284,08) op jaarbasis.
Bij besluit van 19 februari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2003, waar appellant in persoon is verschenen. Het college heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 19 februari 2002 is het bezwaarschrift van appellant ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt als datum van verzending 20 februari 2002.
Bij geschrift van 3 april 2002 heeft appellant hiertegen beroep ingesteld. De envelop waarin het beroepschrift is verzonden, is afgestempeld op 4 april 2002 en op 5 april 2002 bij de rechtbank ontvangen.
2.1.1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het na afloop van de beroepstermijn is ingediend, terwijl geen omstandigheid aanwezig is op grond waarvan redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
2.2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voorzover van belang, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
2.3. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat het deponeren van beslissingen vanwege het college in de postvakjes van gemeenteraadsleden in het gemeentehuis van Sneek op zichzelf niet als een tussen partijen ongeschikte wijze van bekendmaking in de zin van artikel 3:41 van de Awb kan worden aangemerkt.
2.4. Echter blijkens de stukken heeft de gemachtigde van het college ter zitting bij de rechtbank verklaard dat, niettegenstaande de vermelding van 20 februari 2002 als datum van verzending, niet vast staat dat het besluit op die datum in het postvakje van appellant is gedeponeerd.
Nu het college niet heeft gesteld - en ook niet is gebleken - dat appellant het besluit op uiterlijk 21 februari 2002 in zijn postvakje heeft aangetroffen, kan niet worden vastgesteld op welk moment ervan mag worden uitgegaan dat het besluit van 19 februari 2002 in het postvakje is gedeponeerd. Niet, althans niet met de daarvoor vereiste nauwkeurigheid, kan worden vastgesteld wanneer de beroepstermijn is aangevangen en is geëindigd.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het beroep buiten de termijn is ingediend en het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State, de zaak terugwijzen naar de rechtbank opdat die inhoudelijk een oordeel uitspreekt over het tegen de beslissing op bezwaar gerichte beroep.
2.6. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten, evenals over de in beroep gemaakte kosten, te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 4 maart 2003, 02/383 AW;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 128,69, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de gemeente Sneek aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.G. Treffers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wolff
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003
238.