200302527/1
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 27 februari 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel.
Bij besluit van 11 december 2000 heeft de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel (hierna: de raad) verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor de gronden gelegen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan "Oude Kern" van kracht is, zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening, nummer 00S111VB, gedateerd 17 november 2000.
Bij besluit van 10 juli 2001 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2003, verzonden op 10 maart 2003, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 16 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 augustus 2003 heeft de raad van antwoord gediend.
Bij brief van 14 juli 2003 heeft [derde belanghebbende] een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [derde belanghebbende]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2003, waar appellante in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. B. Huizenaar, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan de gemeenteraad verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.
Ingevolge het vierde lid vervalt een besluit, als bedoeld in het eerste lid, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.
2.2. Niet in geschil is dat binnen de periode van een jaar na 21 december 2000, de datum waarop het voorbereidingsbesluit in werking is getreden, geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd. Dat brengt mee dat het besluit op 21 december 2001 is vervallen. Dat de raad daarna nieuwe voorbereidingsbesluiten van dezelfde strekking heeft genomen, kan daaraan niet afdoen. Laatstgenoemde besluiten houden niet in dat de geldigheidsduur van het eerder genomen voorbereidingsbesluit is verlengd, doch dat – opnieuw – toepassing is gegeven aan artikel 21, eerste lid, van de WRO. Nu op basis van het bestreden voorbereidingsbesluit geen toepassing is gegeven aan artikel 19, eerste en vierde lid, van de WRO, leidt het vorenstaande ertoe dat appellante ten tijde van de uitspraak van de rechtbank geen belang meer had bij een rechtelijke beoordeling van het besluit van 10 juli 2001.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante tegen het besluit van 10 juli 2001 niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het griffierecht dient door de Secretaris van de Raad van State aan appellante te worden terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 27 februari 2003, in zaak nr. BSTPL 01/1853 ENG;
III. verklaart het door appellante ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 175,00 terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Sluiter, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sluiter
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003