200302755/1.
Datum uitspraak: 10 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 19 maart 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tiel.
Bij besluit van 3 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tiel (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een terreinafscheiding op de percelen kadastraal bekend gemeente Tiel, sectie […], nummers […], […] en […], plaatselijk gemerkt [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 7 mei 2002 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 mei 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 juni 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.A. van Laar, advocaat te Woudenberg en vergezeld van [gemachtigde sub 1] en [gemachtigde sub 2] en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Kilwinger van Wijk, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling stelt voorop dat, anders dan het college heeft gesteld, appellant zijn beroepschrift voldoende heeft gemotiveerd om ontvankelijk te zijn in zijn hoger beroep.
2.2. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het college de bouwvergunning terecht wegens strijd met artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet heeft geweigerd. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het op 25 oktober 2001 door het Gelders Genootschap uitgebrachte negatieve welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen.
Dit betoog faalt. Van gebrekkigheid van het advies is de Afdeling niet gebleken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het feit dat de terreinafscheiding functioneel is en het meest doelmatige gebruik van de gronden dient, niet wegneemt dat het bouwwerk, wat de uiterlijke verschijningsvorm betreft, dient te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Appellant heeft niet gemotiveerd waarom in zijn ogen het welstandsadvies van het Gelders Genootschap op dit punt gebrekkig is. Dat de leden van het Gelders Genootschap onvoldoende deskundigheid bezitten om een oordeel te kunnen geven over de welstandsaspecten van bouwwerken in agrarisch gebied, is niet aannemelijk gemaakt. Appellant heeft voorts in de bezwaarfase geen deskundig tegenrapport overgelegd. Hij heeft het college bij brief van 10 mei 2002 verzocht de beslissing op bezwaar op te schorten, “omdat het in de bedoeling ligt u op korte termijn aanvullende informatie/rapportage te sturen, die van belang zal (kunnen) zijn voor uw oordeelsvorming”. Op dat moment was de beslissing op bezwaar reeds genomen. Overigens heeft het Gelders Genootschap blijkens de op verzoek van het college gegeven schriftelijke reactie van 23 oktober 2002 op het door appellant na het bestreden besluit overgelegde tegenrapport van [gemachtigde sub 2], gemotiveerd aangegeven haar eerder ingenomen standpunt niet te herzien.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank dan ook met juistheid geoordeeld dat het college terecht de bouwvergunning op grond van artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet heeft geweigerd.
2.3. Met betrekking tot het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel overweegt de Afdeling dat een zodanig beroep niet kan leiden tot de verlening van een bouwvergunning in strijd met de wet.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2003